XIII
Die zondag was het ganse dorp in rep en roer. Het werd eerst heftig tegengesproken, dan weer met volle zekerheid beweerd, dan nog eens als iets al te geks verworpen tot het eindelijk vast en zeker stond in ieders overtuiging: Zulma kwam die namiddag haar kind, haar onwettig kind, haar bastaard aan haar grootouders en moeder vertonen!
Het leek iets ongehoords, maar 't was zo: ze zou komen! Schaamtevrij! riepen de opgewonden mensen. Schaamtevrij, dat was ze, dat wisten ze reeds lang; maar dat ze zó iets durfde, het overtrof toch alles! Waar bleef nu Tieste met al zijn dreigementen van haar de kop in te slaan? En wat was er geworden van Lowiezekens onverzettelijkheid, Lowiezeken, die weken lang niet eens had willen proeven van die prachtige, fijne vruchten, die haar fameuze dochter uit het zuiden van Frankrijk had gezonden? Haha! Tieste had uit Brussel menig pakje lekkere tabak en menig kistje geurige sigaren ontvangen; en Lowiezeken?... die was ineens om zo te zeggen gek geworden van ontroering, toen zij die prachtige fotografie gekregen had van Zulma met het kind!
Madam hoorde ervan, en ook meneer Aamidé. Zij ontboden Lowiezeken in de serre.
- Es da woar, Louise, da Zulma hier vandoage komt mee... mee da kind!
- O! hier niet, Medám! schrikte Lowiezeken, in de waan dat Madam een bezoek op 't ‘Kasteelken’ bedoelde.
- Ha 't 'n zoe moar dat aan mankeren! riep Madam verbolgen uit de hoogte. - Hier, op 't dorp, wil ik zeggen.
- Z' hee zij toch geschreven da ze geschikt was van te komen, antwoordde Lowiezeken deemoedig.
Madam sloeg de handen in elkaar en meneer Aamidé begon driftig te ijsberen.