XI
Er kwam weer een brief van Zulma:
Lieve Moeder,
Ik heb in lang geen nieuws van mij laten hooren en gij zoudt wel kunnen peizen, dat ik u allen vergeten ben, maar het is zoo niet, ik denk heel dikwijls aan u allen en ik heb u eenen tijd geleden eene schoone doos met vruchten gezonden en ik hoop, dat gij die smakelijk zult opgegeten hebben.
Nu, moeder, moet ik u het een en 't ander van mij vertellen. Ik heb wel begrepen, dat gij niet content zult geweest zijn over mijn gedrag; maar ik kon er niets aan doen, moeder, ik zag meneer Gontran te danig geerne. Nu, moeder, moet ik u zeggen dat wij te zamen met den automobiel op reis vertrokken zijn en dat er in Parijs een kindje geboren is, een meisje dat onder de voornamen van Elvire, Marie, Christine gedoopt is. Het is een danig schoon gezond kindje en ik ben zeker, dat gij er zot van zoudt zijn als gij het moest zien. Ik zal binnenkort haar portret laten maken en het u opzenden. Nu moeder, gij moet ook weten, dat ik heel zwak en ziek ben geweest na de geboorte van Elvierken en het is daarvoren dat ik hier zit in het Zuiden van Frankrijk, waar het altijd zacht en warm is en een paradijs van schoone bloemen. Mijnheer Gontran is nog altijd bijzonder goed en vriendelijk voor mij en hij laat mij zoo weinig mogelijk alleen. Maar een jonge man als hij kan toch niet altijd op een verzwakte vrouw zitten kijken en hij is nu met een paar vrienden in zijnen auto een reis door Italië gaan doen. Ik heb hier goeden oppas en niets te kort, want mijnheer Gontran doet zaken, waar hij heel veel geld mee verdient en als wij van hier weggaan zal hij voor mij een appartement huren in Brussel, waar ik dan