XXII
Hij zag meneer Gontran terug de donderdag, die daarop volgde, en weer had de jongeman zo een dichtgelakt strohalmpje bij zich.
- Nog gien goeste van honderd frank te verdienen, Tieste? glimlachte meneer Gontran verleidelijk, terwijl Zulmatje even met de kar vooruitgezonden werd.
- Gee moar hier en luept 'n endeken al klappen veuruit mee Zulma! zei Tieste haastig.
Hij kreeg het bankbiljet en 't stropijpje en, bij de kar gekomen, prutste hij daar wat aan het tuig, terwijl meneer Gontran, grapjes makend met Zulma, stilletjes vooruitwandelde. In minder dan een minuut was het halmpje in het gareel verstopt en waren de spijkers weer dichtgedrukt. Meneer Gontran liep slechts een kort eindje mee. - Veel complimenten aan allen op 't Kasteelken, zei hij, - en zegt hun, dat ik heel goede berichten heb van papa en mama en Angèle en Thérèse. Zegt hun dat Angèle alweer een nieuwe schuene decoratie heeft gekregen.
- Ge meug gerust zijn, menier Gontran, we 'n zillen 't nie vergeten!
- Zal je 't vader helpen onthouden, mejuffrouw? grappigde hij nog eens in 't Hollands tegen Zulma.
- U kunt erop rekenen, meneer! schertste zij terug, en schoot meteen in luide schaterlach.
Hij knikte, glimlachte, nam vrolijk zijn hoed af en keerde zich om, gevolgd door Mirza.
Bij de grens kon Tieste toch maar moeilijk zijn angst bedwingen. Hij slikte droog en zijn handen waren beverig. Zijn ogen, die hij vruchteloos daarvan poogde af te houden, vestigden zich telkens onweerstaanbaar weer op het gareel van Duc. Doch zijn angst was volkomen overbodig. De Duitsers