XXI
Overdag liet de gedachte van dat strohalmpje hem niet meer los. Het werd een vreemde en aanhoudende obsessie. Van zijn eigenlijke nachtmerrie had hij alleen onthouden, dat hij het strohalmpje in het eigen stro van Ducs gareel vlocht en telkens nu, wanneer hij Duc bekeek, kwam het hem haast ondenkbaar voor, dat iemand het daaruit zou halen. Het werd zulk een dwingende obsessie, dat hij eens, op een ochtend, een paar spijkertjes van het gareel losmaakte en er een halmpje onder verstopte, precies eender als dat, hetwelk meneer Gontran hem mee had willen geven. Duc wendde zijn goede, trouwe kop naar zijn meester om en keek hem aan met bijna menselijke ogen, die schenen te begrijpen. Neen, 't was absoluut onzichtbaar, het zou een tovenaar moeten zijn, die het eruit haalde!
Hij reed er zo mee door, voor de aardigheid, om eens te proberen.
Bij De Warande stond Stantsje ietwat sportend op zijn drempel.
- Hawèl, spijt het ou nou niet, da ge die honderd fran nie meegesnapt 'n hèt? 'n Ander hee de commissie gedoan, zulle! fluisterde hij tergend.
Tieste trok een vreemd gezicht. Zozo... een ander... Hij voelde wel enige afgunst, doch liet het niet blijken.
- Nie... nie... 't spijt mij niet... hoegenoamd niet! antwoordde hij zonder veel overtuiging.
- 't Es da ge te rijke wordt, mee ou mossels venten! schimpte Stantsje.
Tieste grijnslachte en zei niets meer. Hij reed door naar de grens, benieuwd of ze daar weer meneer Gontran zouden ontmoeten. Neen: ditmaal was hij er niet. Vruchteloos keken zij de ganse lengte van de stille polderweg af. Zij voelden