Verzameld werk. Deel 3
(1975)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 734]
| |
XVIIZulmatje kon haast niet wachten tot ze binnen was om aan ‘onz’ Lowieze', aan Jeannette en Hortensken van de onverwachte en wonderbare ontmoeting te vertellen. - Azue ne snellen hiere geworden, mee 'n klein moustachken en 'n decoroassie! jubelde zij met in elkaar geslagen handen. En zij verhaalde met blakende wangen, hoe zij naast hem op de kar gezeten had en hoe hij haar ‘mademoiselle’ genoemd had, net of zij een dame was. - 'n Vertel gij da niet te verre! waarschuwde Lowiezeken met een bezorgde blik naar de serre, waar de dokter en de freiherr met het nazien van papieren bezig waren. - 'k Moet het toch aan Madam en menier Aamidé zeggen! meende Zulmatje met gedempte stem. Jeannette en Hortensken zaten haar strak aan te zien, in gedachten verdiept. - 'k Ben toch verwonderd, dat hij in 't leger nie 'n moet dienen! zei Jeannette. - Hij schrijft op nen bureau, in 't consuloat en doet doar veel mier dienst as in 't leger! verzekerde Zulmatje. Jeannette was niet overtuigd, Hortensken ook niet. Beiden trokken een beetje hun neus op. Lowiezeken, van haar kant, was maar half ingenomen met die onverwachte ontmoeting. - Ge 'n moet doar niet te veel beslag tegen moaken. Hij hoa hier al de reputoassie van ne vreiweplul te zijn! zei ze vrij bits. Jeannette en Hortensken knikten zwijgend bevestigend, maar Zulmatje zette een misnoegd en verongelijkt gezicht. - Die meins 'n hee mij gien woord miszeid. Ge moak gulder doar dijngen van die nie 'n bestoan! bromde zij nijdig. Daar kwam meneer Aamidé met Madam, statig aangewandeld uit 't prieeltje aan de vijver, waar zij meestal 's namid- | |
[pagina 735]
| |
dags samen gingen zitten. - 'k Moet ulder toch zeggen, da 'k menier Gontran gezien hè en dat hij ulder de complimenten doet doen! zei Zulmatje nukkig. - Hawèl, hoast ou tons. Moar past op dat de dieë, die doar in de serre zitten, gien achterdijnken 'n krijgen! Met nette pasjes schreed Zulmatje Madam en meneer Aamidé tegemoet. Madam zei iets tot meneer Aamidé en verliet hem om voorop naar huis te gaan. - Goeje reize g'had, Zulmatje? glimlachte Madam haastig voorbijlopend. - Huel goed, Medám; merci. Enigszins aarzelend schreed Zulmatje verder naar meneer Aamidé toe. - Hawèl, mijn kebbeGa naar voetnoot1., wa veur 'n nieuws! lachte hij haar vriendelijk aan. - 'k Hè menier Gontran gezien en hij loat ulder veel complimenten doen! fluisterde zij geheimzinnig, met hete wangen. Meneer Aamidé zette verbaasde ogen op achter zijn ronde uilebril. - Kom ne kier alhier, da z' ons vanuit de serre nie 'n zien! zei hij; en hij ging terug naar 't paviljoentje toe. Daar, achter een hoog perk rododendrons, dat hen geheel verborg, moest Zulmatje alles vertellen. Meneer Aamidé gaf blijken van tevredenheid over het nieuws dat hij hoorde, maar eigenlijk met minder geestdrift dan Zulmatje verwacht had en ook hij gaf haar de raad, mocht ze meneer Gontran nog meer ontmoeten, niet ál te vertrouwelijk met hem om te gaan. Ge kondt nooit weten: de Duitsers mochten hen soms samen ergens zien en daar het hunne van denken. - En bovendien, voegde meneer Aamidé er half ernstig, half lachend aan toe, - mijne kozijn 'n es nie huelegans onverschillig veur de schuene jonge meiskes en ge zij gij 'n schuen meisken, es 't nie woar, Zulmatje? - Ha, 'k 'n weet 't nie, menier Aamidé! antwoordde zij, blozend de ogen neerslaand. | |
[pagina 736]
| |
- Joajoa, 'k weet ik het wel! zei hij, haar een paar zachte klopjes in de taille gevend. - Allo, Zulmatje, mee niemand doarvan spreken, zulle! En de veurzichtigheid! - Ge meug gerust zijn, menier Aamidé. - Hawèl, wa hee menier Aamidé gezeid? vroegen de dienstmeisjes nieuwsgierig, toen zij in de keuken terugkwam. - O! Hij was bezonder kontent! jokte Zulmatje een beetje. - Heet hij nie gezeid da ge moest veurzichtig zijn en oppassen? - O! 't es uek ne zot! schoot Zulma plots in een lach. - Wete wat dat hij gezeid hee: da 'k 'n huel schuen meiske ben! - Moar, onz' Zulma, nou 'n zijde toch nie wijs! kreet Lowiezeken ontdaan. Jeannette en Hortensken zeiden niets, maar keken veelbetekenend elkander aan. |
|