de eerste op en verontschuldigde zich met een doffe stem, dat hij nog een bezoek moest brengen aan het paardenlazaret; en kort daarop verlieten de twee monokel-vonnen ook hun plaats en namen met correct tegen elkaar geslagen hakken van hun gastheren afscheid. De dokter stond even op en ging weer zitten, toen ze weg waren en bleef, op verzoek van Madam en meneer Aamidé, bij zijn sigaar en zijn likeurtje, een poosje natafelen.
- Die heren schijnen niet veel belang in ons te stellen; zij hebben blijkbaar genoeg aan elkanders gezelschap! begon Madam met een gedempte stem.
- Nou! riep kort de dokter, met een bruuske beweging als van toorn en verontwaardiging zich half kerend op zijn stoel. Madam en meneer Aamidé begrepen dadelijk, dat het tussen de dokter en die twee niet boterde.
- Kent gij die heren reeds van vroeger? vroeg Madam.
- Volstrekt niet, goddank niet; maar 'k ken de soort, het ras! antwoordde bars de dokter.
- En gij houdt er niet bezonder van? drong Madam glimlachend aan.
- Neen, mevrouw, absoluut niet! bekende ronduit de dokter. Er was een stilte. Zij bekeken elkander, wachtend, ondervragend. Er kwam een vreemde glimlach op 's dokters welgedaan gelaat.
- Blijft hij hier ook slapen die... die nieuwe? vroeg hij eindelijk na een korte aarzeling.
- Ja zeker. Ik had al een kamer voor hem klaar laten maken, maar hij vond het niet de moeite waard. Hij vertrekt morgenochtend reeds vroeg en heeft zich een veldbed laten opslaan, in de kamer van zijn vriend.
- Hoho! riep de dokter met grote ogen, of hij schrikte.
- Vindt ge dat zo vreemd? vroeg Madam met nieuwsgierige verwondering.
De dokter slikte haastig een kort lachje in en stond meteen op.
- Wilt ge mij excuseren, mevrouw. Ik heb ook nog te werken.
- Zoals ge wilt, dokter.
- Dat lijkt mij 'n vreemde geschiedenis! fluisterde meneer