XXXVII
Eerst toen vader plechtig begraven was, toen de maaltijd afgelopen en familieleden en kennissen vertrokken waren, toen eerst besefte Uleken welke grote leegte de overledene achterliet, die anders toch ternauwernood nog onder de levenden kon meegerekend worden.
Zolang hij daar in zijn hoek bij de haard zat, tegenover de lege stoel van moeder, was er nog iets, dat als een voelbare schakel vormde tussen het heden en 't verleden, tussen het wezen der ouders en Ulekens eigen leven als kind. Nu daar twee lege stoelen stonden bij die akelig ruim en breed lijkende haard, was er eensklaps niets meer: de draad was doorgehakt, gans het verleden was dood en Uleken stond heel alleen voor een nieuwe en onbekende toekomst, zonder enig verband met wat vroeger bestaan had. Zou ze het aankunnen en durven? Was de taak niet te zwaar in haar eenzaamheid en voor haar leeftijd? Voor zichzelf hoefde ze 't niet te doen. Ze kon rustig, als ze wilde, in het dorp haar verder leven gaan uitrentenieren. Als ze 't wel deed, als ze op de hoeve bleef, dan deed ze 't alleen en uitsluitend voor haar metekind, aan wie ze zo gehecht was.
't Was wel een waagstuk. Het kind was nog zo jong. Wie kon nu vooruit zeggen of het later iets voor Ulekens offer voelen zou? Zou het niet een heel andere richting uit willen? Uleken verkeerde in strijd en twijfel; en toch, er moest een besluit genomen worden en nog wel spoedig ook; want - dit wist Uleken door Natsen - er waren andere liefhebbers voor 't mooie boerderijtje; meneer Santiel had er reeds van verschillende kanten vraag naar gehad.
Uleken wilde althans het kind eens ernstig op de proef stellen.
- Eulalietsje, wa zoede doarvan zeggen os ik hier wigging,