volgde zij haar naar de deur; Remi had zijn lantaren aangestoken om haar thuis te brengen.
- Beloof mij ien dijngen, zei Natsen met nadruk, terwijl zij haar hoofddoek omsloeg, - 't es da ge 't mij direct zilt komen zeggen, mag 't dag of nacht zijn, zue gauw of da g' iets weet.
- 'k Beloof het ou! antwoordde Uleken moedeloos.
Remi opende de deur en ging voor met zijn lantaren. Het was een wonderbaar gezicht, als uit een toverwereld. De witte sneeuwvlokken fladderden en dwarrelden om de lantaren als verblinde vlinders, aangetrokken door het gele licht. In dichte, grijze drommen daalden zij uit de zware hemel neer, leefden een ogenblik gans wit om de lantaren op, doofden ten gronde op het effen sneeuwkleed uit. Er was geen mysterieuze feestverlichting meer van twinkelende sterren aan donkerblauw uitspansel; de hemel scheen loodgrijs over de aarde neergezakt, als om er alles te versmachten.
Remi kwam terug, wit alsof hij in 't meel gevallen was, met het glas van zijn lantaarn als door een sluier van watten omfloerst. Hij schudde zich af en vroeg of hij naar bed mocht gaan. Op 't eerste sein, als 't moest, zou hij weer vaardig opstaan. Hij zou zich niet eens uitkleden, zo maar wat gaan liggen onder een deken, boven op zijn bed. Hij wenste goen nacht en stapte loom de zoldertrap op.
- Goa gij uek moar! zei Uleken tot Melanie.
Doch de meid wilde daar niets van weten. Zij zou wat dutten in grootvaders leunstoel, bij de haard.
Eulalietje, die neergehurkt in het vuur zat te staren, kon met moeite nog haar oogjes openhouden.
- Kom, Eulalietje! zei Uleken. En het kind was zó moe, dat ze zich gedwee liet neerleggen en instoppen op de matras.
- Es 't zeker da ge mij niet allien 'n zilt loaten binst da 'k sloape, Tante?
- Ge meug gerust zijn. Ik en Melanie blijven huel de nacht bij ou.
- 'k Goa nog 'nen onzevoader lezen, Tante, en dan sloapen. Zij vouwde haar handjes, sloot haar ogen, prevelde... Zij kon ternauwernood het onzevader uitzeggen. De handjes vielen uit elkaar; ze sliep...