XXIV
Middelerwijl was er toch ook een andere troost in Ulekens leven gekomen: Eulalietje, het kleine ding van haar broer, waarvan zij meter was!
Eerst was het meer uit gevoel van plicht, dat zij er zich mee bemoeide. Om de zoveel weken ging zij haar broer en schoonzuster opzoeken, en bleef er een paar uurtjes, en speelde wat met het kind; meer niet. Maar het kind zelf hechtte zich wonderbaar aan haar meter. Dat was een uitgelaten blijdschap, telkens als Uleken daar aankwam en dikke tranen als Uleken weer weg wou gaan! 't Was als een hondje, dat alleen zijn meester kent en door geen anderen gestreeld wil worden.
- 'k 'n Weet ik niet wat ik doarmee moet doen! lachte soms Fielemiene, half jaloers, half gevleid. - Van os ge wig zijt 'n es er gien huis mee 't houen. Het es tante Uleken alhier, tante Uleken aldoar! Stanus en ik we 'n tellen wij nie mier mee!
- Ha!... we zillen wij moeten eindigen mee z' aan Ule cadeau te doen! meende Stanus half ernstig, half schertsend. Uleken kon het niet helpen, maar die buitengewone gehechtheid van haar metekind vleide haar danig. 't Was werkelijk of 't haar eigen kind van vlees en bloed was en zij ging er dan ook mee om, niet als een tante, maar als een echte moeder. Zij kreeg er alles van gedaan. Daar waar het aan Fielemiene pruilerig weigerde te gehoorzamen, lei het telkens bij Ulekens eerste verzoek het hoofd in de schoot.
Toen het zowat vier jaar oud was, begon het te zaniken om eens met Tante Uleken naar de boerderij van grootvader en grootmoeder mee te mogen gaan.
- 't Es veel te verre en ge zij nog veel te kleine; ge zoedt verdolen! zei moeder.