met gore vlekken bezoedeld en enkele sjerpen hingen reeds in rafels uit elkaar. Dit nam niets van de bewondering en de opgewekte geestdrift weg. Luid juichte de menigte, met gezwaai van zakdoeken en hoeden; en toen de open landauer, waarin het echtpaar was gezeten, vóór De Floncke kwam, traden twee in 't wit geklede meisjes met een bloementouw naar voren en spanden ermee de hele breedte van de weg vóór 't rijtuig af. De jubilarissen waren ‘gestropt’ en een derde meisje kwam met een bloemenruiker naar de landauer toe en las, van een velletje papier, in 't Frans, een complimentje af.
Nu had men goed de gelegenheid naar het echtpaar te kijken en honderden ogen waren er ook op gepriemd.
- Hawèl? vinde gij da nou 'n schuene? vroeg moeder fluisterend aan Uleken.
- Nie bezonder! antwoordde Uleken heel stil.
Maar wat moeder ook al zei kon haar zo weinig schelen; zij was zo helemaal bij haar eigen gewaarwordingen en gedachten. Die man, daar, die nu naast dat onbeduidend vrouwtje in het luxerijtuig zat, was dezelfde man, die haar gezoend en van liefde gesproken had, lang vóór hij deze, die nu zijn vrouw geworden was, kende. Zou hij deze werkelijk liefhebben, zó lief als hij beweerde háár te hebben liefgehad; of was het slechts een huwelijk uit berekening, zonder echte liefde? 't Was in elk geval ‘soorte bij soorte’, dát was het, misschien wel mét liefde, misschien ook zonder liefde; maar ‘soorte bij soorte’; en nu eerst voelde Uleken zo duidelijk de afstand en hoe wijs ze was geweest met aan zijn lokstem geen gehoor te geven. Zij keek hem even aan, met strakke, aandachtige ogen, als om op zijn aangezicht de weerschijn van zijn waarachtige gevoelens te ontdekken. Hij zag haar en herkende haar zonder twijfel en ook zijn oog rustte even op haar; heel even maar, en zonder uitdrukking als 't ware. Zijn blik was niet onvriendelijk, maar koel en vreemd en ver; een blik zonder herinnering. En nóg sterker voelde Uleken de afstand, de onoverkomelijke afstand, als iets, dat tot in 't diepste van haar ziel verkromp.