voor hem.
- Zue, Uleken, goade gij al noar huis, zue vroeg? riep hij verbaasd, toen hij bij haar was. En hij bleef even staan.
- Joaj ik, 'k 'n hoa gien goest om langer uit te blijven, antwoordde zij gewoon, en bleef ook eventjes stilstaan.
Glimlachend, met een vreemde flikkering in de ogen, staarde hij haar aan. Hij had bolle, hooggekleurde wangen en zijn glimlach was dezelfde, die hij altijd op de lippen had. Zij herinnerde zich niet hem ooit anders dan glimlachende gezien te hebben. Dat stond als 't ware op zijn bol gezicht gestempeld. Alleen zijn ogen keken anders dan gewoonlijk en even kwam het vermoeden in haar op, dat hij misschien wel een glaasje te veel gedronken had, wat toch niet zijn gewoonte was.
- Ha, Uleken, kom liever were mee mee mij; we zullen 'n rondeken dansen! fleemde hij.
- Nie nie; 'k goa noar huis! antwoordde Uleken. En zij maakte een beweging om verder te gaan.
- Mag ik 'n endeken meegoan? glimlachte hij ietwat opdringerig.
Uleken had hem zeer beslist liever niet met zich mee. Even keek zij rechts en links over de eenzame weg, als zocht zij instinctief een hulp. Maar er was daar niemand en langs beide kanten donkerden de bomen en de heesters in de snel tanende avondgloed. Uleken werd bang en eensklaps nam zij een besluit.
- 't Wordt te donker, zei ze. - 'k Zal langs de lindekens noar huis goan. En meteen keerde zij zich haastig om.
- Uleken! riep hij, haar dadelijk nahollend.
- Wat es er? schrok zij.
- Uleken! 'k Zie ou toch zue geirne! Da ge toch mee mij wildege treiwen!
Hij greep haar hand, dwong haar tot stilstaan.
- Loat mij los! Loat mij goan! smeekte zij angstig. En, daar hij haar krachtiger vasthield:
- Loat mij los... of 'k roepe!
Eensklaps sprong hij op haar, als een roofdier op zijn prooi, en plakte haar een woeste zoen op de mond.
- Hulp! Muerd! gilde zij broddelend, en sloeg uit alle kracht