II
Dat waren de heerlijke jaren. Uleken leerde goed op school en kon al gauw tamelijk goed Frans lezen, spreken en schrijven. Zij geurde daar soms wel wat mee bij haar vriendinnetjes.
- Ik kan Frans en gulder nog niet! pochte zij.
- Ooo...! Beslagmoakerigge! smaalden de vriendinnetjes.
- Dat 't gien woar 'n es! riep uitdagend Uleken. - Luistert!
Zij zette een olijk gezichtje en zei, heel duidelijk:
- Moeder ons kat zit op schuur. Dat es Frans! riep ze zeer beslist.
De vriendinnetjes barstten in een honende schaterlach uit. - Dát, Frans!? gilden zij.
- Jaaa... dát... Frans... antwoordde nu heel ernstig Uleken, langzaam en gewichtig met het hoofd knikkend. En zij lichtte toe:
- Moudre wil zeggen: malen; onze, is elf; quat' is vier; sept is zeven; en obscur wil zeggen: duister. Es da gien Frans? De vriendinnetjes zetten een verveeld gezicht, maar moesten toch erkennen, dat het wel degelijk Frans was. Zij vonden Uleken heel knap.