weer zijn vaste kameraden geworden. Tot zijn dieren toe: zijn vos, zijn schimmel, en Impikoko en Oe-Oe, het waren allemaal teruggevonden vrienden, die hij in ondankbare nalatigheid of onverschilligheid te lang verwaarloosd had.
Bij de Dufours, echter, was nog geen genezing of herleving te bespeuren. Daar drukte de wrede tragedie met al haar vernielende kracht. De oude heer kwam er niet overheen; de meisjes schaamden zich en schuwden de mensen. De Tantes, vooral tante Clemence, legden al de schuld op Raymond; maar die zich 't meest getroffen voelde was Max. In juni had hij zich op de lijst laten brengen als volksvertegenwoordiger en was niet gekozen geweest. Hij twijfelde geen ogenblik of de smet, die door Adrienne op zijn naam en zijn familie viel, was daar de enige oorzaak van en het ziedde in hem van haat en opstand tegen zijn ongelukkige zuster. De anderen waren dag en nacht met haar bezig, aanhoorden met bevende angst de berichten van de dokter, die haar af en toe in het krankzinnigengesticht ging opzoeken; hij, Max, wilde van haar niets meer horen; haar naam mocht in zijn tegenwoordigheid niet meer vernoemd worden.
Arme Adrienne!... De berichten, die de jonge dorpsdokter af en toe over haar toestand kwam mededelen, waren allesbehalve troostend en hoopgevend. Eerst was zij maandenlang als een razende wilde geweest, zodat men haar het dwangbuis moest aantrekken; daarna kwam een tijd van aanhoudend huilen en nu had zij afwisselende stemmingen; soms weer ineens razend-geweldig, gevolgd door buien van diepe neerslachtigheid en tranen. Meneer Dufour en zijn dochters smeekten telkens om haar eens te mogen opzoeken; maar de dokter ontraadde het ten zeerste, niet alleen voor hen, die er niets dan verdriet en smart zouden van hebben, maar in de eerste plaats voor de zieke zelf, voor wie alle emotie, en ook elke herinnering aan 't verleden zoveel mogelijk moest vermeden worden. Zij moesten geduld hebben en wachten.