ging hij in de paardestal en klopte strelend op de dijen en de manen van de vos en de schimmel. Hij sprak hen toe als mensen en gaf hun klontjes suiker. En hij ging juist weer naar de open deur, toen de ingang door een schaduw werd verduisterd.
- Meniere,... zij je gij doar? vroeg halfluid een stem, die hees en schor klonk van emotie.
- Wie es er doar? riep hij zenuwachtig, zelf ook dadelijk ontsteld.
- Ik, meniere... Floorken.
- Floorken!... Wa scheelt er! Wa komt-e gij hier doen?
- O, meniere... meniere... iefer Adrienne! snikte eensklaps Floorke.
- Wat es er? Wat es er? gilde hij.
- Z'es al mee ne kier lijk zot geworden, meniere! Ze luept al schrieuwende rond den hof. Ze roept standvastig noar ou en z' hên mij noar hier gezonden om te vroagen of ge seffens wilt komen. Z'n keunen d'r giene wig mee!
- Wie... wie heet er ou gezonden? riep hij sidderend.
- Menier Dufour!... menier Max..., iederien! Kom mee, meniere; dat duurt nou al sedert den noene!
Als een gek liep hij naar huis toe. In een oogwenk zat hij op zijn rijwiel en reed naast Floorke, die ook op zijn fiets gekomen was, naar 't dorp toe.
't Begon te schemeren toen hij daar aankwam. Rood als een brand daalde de zon achter de bomen van meneer Dufours tuin. Hij zag een viertal mensen kijkend en luisterend voor het hek staan. Hij hoorde eensklaps schril geschreeuw in de diepte van de tuin.
Bevend sprong hij van zijn rijwiel en liep het erf op, achter het huis om.
Dadelijk kwam meneer Dufour, met Clara en Edmée die schreiden, naar hem toe.
- 't Is vreselijk... afschuwelijk! snikte meneer Dufour. - Hoort ge dat? Hoort ge 't? Ze roept om u! Dat duurt al heel de middag. Max, de dokter, twee nonnetjes uit 't klooster zitten haar achterna en trachten haar te vangen; maar 't lukt niet. Z'is wild, razend, ze zou hen de ogen uithalen!... Kom, ga mee... misschien... als ze u ziet, zal ze bedaren.