XVI
Hun besluit was genomen: vast, muurvast genomen... Raymond, man van de daad, wilde niet langer talmen. Na wat bij ervaren had op de begrafenis van tante Victoire, na de absurd-pompeuze en negatieve praal waarmee de oude vrijster tot de eeuwigheid was ingeleid, na het prestige dat daarvan op de twee overblijvende zusters en de verdere familie afstraalde, na de opvallende wijze vooral waarop meneer Dufour hem genegeerd had, terwijl Max zijn oude vriend met onbemantelde, ijskoude hostiliteit aankeek, wist hij genoeg; nooit zouden zij vrijwillig in zijn huwelijk met Adrienne toestemmen: et bleef hem niets anders over dan vrijwillig en voorgoed van haar af te zien, of met haar te vluchten!
Zij zouden vluchten; het was vast besloten. Hij had haar voor de keus gesteld, voor 't ja of neen; en zij had ‘ja’ gezegd!
Ja... ja... ja...! Met stugge vastberadenheid had ze 't gezegd. Ook zij wist en voelde, dat er geen andere uitkomst meer was.
Zij was klaar. Hij hoefde slechts de datum vast te stellen. Hij, van zijn kant, had zijn schikkingen genomen. Een rijtuig zou staan wachten, 's avonds op een bepaald uur, opzij van de steenweg, dichtbij de plek langs de haag, waar zij elkaar reeds ontmoet hadden. Hij wachtte nog alleen maar op het wegblijven van de maan, die nu te vroeg opkwam en de avonden te helder maakte.
Beiden, elk van zijn kant, verkeerden in een toestand van zenuwachtig-opgewonden gejaagdheid. Overdag ging het nog min of meer, maar de nachten waren een voortdurende, ondraaglijke foltering. Hij kende geen rust meer, hij kon haast niets meer eten, hij zag er bleek en mager uit, hij was van een ziekelijk overspannen prikkelbaarheid geworden. ‘Wa hedde