een artikel over het mislukken van de werkstaking. Er werd bitter in gejammerd over de vernedering van 't plattelandse volk, dat, aan de drank verslaafd, geen waardigheidsgevoel bezat en zijn heiligste rechten voor een glas vuile alcohol verbeurde. Er waren gelukkig nog enkele ‘mannen’ onder die verdierlijkte en slaafse menigte, en Pierken en Feelken werden met de naam genoemd en als toekomstige redders van hun rampzalige lotgenoten hoog geprezen. Feelken knikte herhaaldelijk en fanatisch met het hoofd. Zo was het; juist zo, zoals 't courantje schreef.
Daar kwam Stien de Leugenoare aan, gevolgd door Komijl, die een stuk ijzer droeg. Zodra hij Pierken had ontwaard, kwam Stien geestdriftig naar hem toe en jubelde:
- Hawèl, wa zegt-e nou? Hè 'k da nie goed gearrangeerd veur ulder?
Koel staarde Pierken hem aan en sprak geen woord.
- Hawèl? Wa zegt-e? Zij-je nie kontent dan? herhaalde Stien met nadruk.
- 'k Zegge,... antwoordde eindelijk Pierken, met een ijskoude blik, die stak als een mes,... - 'k zegge da ge nen dronkoard en ne smeirlap zijt!...
- Watte! gilde Stien met gebalde vuisten opspringend.
- Da ge nen dronkoard en ne smeirlap zijt! herhaalde Pierken kalm.
- Berzeel! Leo! Free! Hè-je da g'huerd! brulde Stien buiten zichzelf van woede.
Berzeel, die twee achtereenvolgende zondagen niet gevochten had, sprong als een wild beest, met opgeheven knuisten, naar zijn broeder toe.
- Gie nondedzju! die ons in 't ongeluk wilt sturten! bulderde hij.
Pierken meed de slag en Feelken, die toegesneld was, greep eensklaps Berzeel met een razende kracht bij de keel. Hij schudde hem vloekend heen en weer; hij stortte met hem op de grond en begon hem daar met zijn vuisten in het aangezicht te slaan, dat Berzeel er onder brulde. Komijl sprong toe, hief zijn ijzeren roede in de hoogte, beukte ermee, zo hard als hij maar kon, op Feelkens rug. En het gevecht werd algemeen, toen plotseling de staart van Mussche in 't zicht