beleefd, maar gewoon, alsof er niets gebeurd was:
- Dag medám. Dag menier Triphon.
- Dag Bruun, antwoordden zij beiden.
Er was een korte stilte. Bruun ging ijverig voort met kolen op het vuur te schieten, maar madam De Beule, bewust dat ze toch iets moest zeggen, riep al haar moed bijeen en sprak: - Moar Bruun, wa hèt-e gulder toch gepeisd van ons azue in de steek te loaten?
Bruun kuchte. Het leek er wel naar of hij een antwoord wou geven, doch het kwam er niet uit. Hij kuchte nog eens en keek met aandacht in zijn vuur, dat hij even met een lange pook oprakelde.
- 't 'n Zoe toch gienen twiede kier meugen gebeuren, Bruun, ging madam De Beule kalm voort; - nou hee 't meniere nog deur de vijngers gezien, moar dat 't nog ne kier moest gebeuren 't'n zoe nie gepast zijn, zille!
Bruun hield op met rakelen en keek madam De Beule even aan. Hij wou beslist iets zeggen en uitte alvast een klank. Doch verder kwam het weeral niet; het scheen of Bruun de woorden maar niet vinden kon die hij behoefde om zijn gevoelens uit te drukken. Madam De Beule drong trouwens niet aan. Zij had hem nu gezegd wat ze te zeggen had; en met meneer Triphon trok ze naar 't ‘stampkot’ toe, waarin de heien oorverdovend dreunden.
Meneer Triphon merkte met de eerste oogopslag, dat twee van de banken onbezet waren: die van Pierken en van Fikandoes! Hij fluisterde 't vlug zijn moeder in 't oor; en zij schoven langzaam langs de rij, de stille groet van de arbeiders beantwoordend.
De anderen waren er allemaal. Berzeel was er, absoluut nuchter, en heel ernstig, heel deftig; alsof hij 't gevoel had, dat nu een grote en gewichtige verantwoordelijkheid op hem rustte. Leo was er, Free was er, Poeteken was er, en ook Ollewaert, allen even stil en ernstig, met geconcentreerde gezichten, of zij zware problemen bestudeerden. Pee stond reeds witbestoven als een sneeuwman bij zijn ratelende graanmolen; en Miel, da kalf uek! en de andere ‘steenbok’ liepen ijverig om hun reusachtige pletstenen rond. Miel bleef even onbeweeglijk staan toen hij madam De Beule en me-