en gezongen, maar al heel gauw viel dat vleugje joligheid weer neer; en vooral de avond, wanneer de zon in rode gloed door de ruiten van de machinekamer in het schemerig ‘stampkot’ en het naargeestig ‘vreiwevolkskot’ binnendrong, eindigde meestal in een zwaarmoedige en somber-gedrukte stemming.
De schuld van dat alles was Pierken, onder de mannen; en Fietriene, zijn verloofde, onder de vrouwen!
Pierken, met zijn socialistisch centenkrantje, dat hij elke dag van het begin tot het einde aflas, was nog helemaal de openlucht-meeting van het vorig jaar, op het pleintje voor de Groene Boomgaard niet vergeten. Die meeting was mislukt, omdat hij onvoldoende geprepareerd en verkeerd werd aangepakt; doch wat een eerste maal mislukte kon bij een herhaling goed worden gemaakt; en trouwens ook al kwam er geen tweede meeting op het dorp, er kon wat anders worden gedaan, hier, onder de werklui van de fabriek; en daarover nu piekerde Pierken al sinds maanden, tot hij eindelijk het ogenblik gekomen achtte om de handen uit de mouwen te steken.
Af en toe, na de beruchte meeting, was hij in de stad geweest en had daar met de socialistische chefs gesproken. Hij had hun grootscheepse inrichtingen bezocht en bewonderd en ervaren wat eendracht en samenwerking vermogen. Hij was van lieverlede een sterk bewuste arbeider geworden: bewust van de rechten, de kracht en waardigheid van 't proletariaat. Eens had hij er de grote chef ontmoet en met hem een kort onderhoud gehad. De chef had hem over de arbeidstoestanden op het platteland ondervraagd en met gespannen aandacht naar zijn uitleggingen geluisterd. Het was een kleine man met bleek gezicht en energieke trekken. Wanneer hij sprak scheen hij, hard als staal, de woorden uit zijn mond te bijten en met een zenuwachtige beweging knelden zich zijn handen af en toe tot vuisten, alsof hij voortdurend iets perste en kneedde.
- 't Zijn middenieuwsche toestanden; da moe veranderen! antwoordde hij kort en knappend op Pierkens verhalen. Hij dacht een ogenblik met spanning na en voegde eraan toe:
- We zillen nog ne kier noar ou gemiente komen en onz'