XXIII
Die uitbarsting, ofschoon elk ogenblik gevreesd, kwam dan toch nog onverwacht, op een zondagavond dat meneer Triphon zich klaar maakte om weer naar Siednie toe te gaan.
Hij stond reeds met Kaboel bij de voordeur en had de knop in de hand, toen zijn vader plotseling uit zijn bureau kwam en hem vroeg:
- Woar goa-je noartoe dan?
Meneer Triphon schrikte hevig. Sinds maanden nam meneer De Beule zo goed als geen notitie van zijn zoon meer, liet hem zijn gang gaan, beantwoordde ternauwernood, twee maal per dag, zijn ochtend- en zijn avondgroet. Meneer Triphon was zó ontzet door die onverwachte, plotselinge belangstelling in zijn doen, dat hij even roerloos bij de deur stond en het antwoord schuldig bleef.
- Verstoa-je mij niet? 'k Vroag ou woar da ge noartoe goat? herhaalde meneer De Beule vinnig.
- 'n Beetse wandelen, antwoordde eindelijk meneer Triphon beduusd.
- 'n Beetse wandelen noar 't slecht vreiwevolk toe! riep meneer De Beule woedend. En op een dreigende, autoritaire toon:
- Hier zilt-e blijven, verdome! of ge 'n zet giene voet mier in huis!
- Lijk of ge wilt, zei meneer Triphon deemoedig, zonder enige verdere uitlegging te vragen. En langzaam week hij van de voordeur weg.
Meneer De Beule was buiten zichzelf van opwinding en toorn. Zijn vrouw, die hem vanuit de huiskamer had horen ‘schieten’, kwam met betraand gezicht in de gang en meneer Triphon begreep terstond dat zij alles wisten en dat er zonder twijfel reeds een heftige scène moest hebben plaatsgehad.