De volgende ochtend, op de fabriek, was het een en al zenuwachtige opwinding. Pierken had na de hoogmis even met de drie vreemde mannen gesproken en vertelde tot in 't oneindige van hun groot verstand, van hun heldere kijk op de onduldbare toestanden, van hun geestdriftig geloof in een betere, nabije toekomst. De werklui waren er gans van ontdaan, ongekende horizonnen gingen heerlijk vóór hen open. Om acht uur, voor hun tweede ontbijt, zaten zij allen in een lange rij tegen de fabrieksmuur in de lauwe najaarszon en luisterden naar Pierken, die nog maar steeds niet uitgepraat geraakte. Zij waren allen diep ernstig en 't oude Natse huilde. Mietje Compostello ging er meer en meer aan twijfelen of alles wel altijd bij 't oude zou blijven in de wereld; en de jongeren luisterden strak-roerloos, met stralende ogen. Toch wisten de meesten nog maar steeds niet of zij wel naar de vergadering zouden durven gaan. Zij trilden van verlangen, maar wat zou meneer De Beule zeggen?
Wat meneer De Beule ervan zou zeggen konden ze reeds vagelijk vermoeden, toen Sefietje om tien uur met de ochtendborrel rondging. Sefietje zag eruit of haar een of ander grievend onrecht was aangedaan; en op de vragen van de mannen wat er scheelde antwoordde zij raadselachtig en onheilspellend, datuze 't wel zouden te horen krijgen en dat 't niet mals zou zijn. En inderdaad konden zij, op 't eerste zicht, aan meneer De Beule, zodra hij, door Mussche voorgeloodst, in de fabriek kwam, merken, dat er iets niet in den haak was. Hij zag vuurrood en zijn gezicht was dik gezwollen; en voor een niemendal, voor iets dat even haperde aan een van de heibalken, begon hij plotseling woest te ‘schieten’, gillend dat hij er genoeg van kreeg, van al de rompslomp, en dat hij heel de boel op straat zou gooien en de fabriek sluiten, als het niet veranderde. Berzeel was natuurlijk die ochtend, evenals elke maandag, alweer niet op zijn post; en toen meneer De Beule dat merkte voer hij eensklaps woedend tegen Pierken uit, en schreeuwde hem in het gebulk van de balken toe, dat hij zijn broer op staande voet ontsloeg, en dat Pierken het hem dadelijk moest laten weten. - Moe 'k mijn wirk verloaten om het hem te goan zeggen? vroeg Pierken stroef.