Zenuwachtig scheurde ik die open, keek en las.
Het schemerde even vóór mijn ogen; ik zag niet goed, begreep niet goed.
Ik streek de hand over mijn voorhoofd, lei de brief neer, nam hem weer op, en las, en spelde, woord voor woord.
Toen begreep ik en een ontzettende emotie vol tegenstrijdige gewaarwordingen stroomde als een hete gloed door gans mijn wezen.
Het was een brief van ‘Auntie’.
‘Auntie’ vroeg mij of ik haar de volgende dag, om vier uur, in New York, bij Sherry's, wilde komen spreken! ‘Auntie’ schreef mij, dat ze zeer verlangend was mij daar te zien, om mij iets mee te delen, dat zij als een plicht beschouwde en hoopte wel, dat niets mij zou verhinderen om er te komen.
Kort was het briefje, maar heel vriendelijk van toon; en in zijn kort bestek omvatte het voor mij als 't ware de beschikking over mijn ganse verder leven.
Voor de tweede maal lei ik het briefje neer en keek mij in de spiegel aan. Ik zag zo wit als 't velletje papier waarop de ontzettende woorden neergeschreven stonden en mijn voorhoofd was klam van transpiratie. Mijn benen voelden eensklaps zó zwak, dat ik even moest gaan zitten.
Ik dronk een glas water en stak een sigaret op.
Toen las ik nog eens, voor de derde maal...
Het leed geen twijfel: ‘Auntie’ wou mij over Maud spreken! Dat voelde ik zo vast en zeker als de vier strakke muren, die mijn kamer omsloten; maar wát ze mij over Maud mee te delen had, dat was het raadsel, het onbekende, op de openbaring waarvan ik bijna nog vierentwintig uren had te wachten.
Iets onvriendelijks kon het niet zijn. Daar was geen reden voor, daar had ik geen aanleiding toe gegeven. De laatste blik die Maud met mij gewisseld had, toen ze reeds, vóór Delmonico's, met haar ouders in het rijtuig zat, was er een geweest van sympathie, van uitstralende sympathie, ja, bijna van liefde.
Van liefde...! Dat woord hield mij vast, prangde mij, als een klauw, om het hart. Van liefde...! Zou ze werkelijk liefde voor mij voelen, en zou ze ‘Auntie’ bezigen als afge-