- Ik heb hier dit eenzaam plaatsje uitgekozen, om rustig te kunnen praten, begon ze. Ik heb u iets te zeggen. Ik beschouw het als mijn plicht u een gewichtige mededeling te doen... voor het misschien te laat zou zijn, voegde zij er na enige aarzeling aan toe.
- Ik luister, zei ik, zenuwachtig hikkend.
- Wellicht moet ik u pijn doen, sprak ze met gedempte stem, en eensklaps heel diep ernstige en werkelijk bedroefde ogen.
- Wat is er? Wat is er toch? schrikte ik. En 't was alsof eensklaps al mijn schone luchtkastelen vóór mijn voeten in gruzelementen neerstortten.
- O, schrik niet, voer ze voort; - 't is beter nu dan later. Ik moet u over Maud spreken.
Ik knikte, zwijgend, onbekwaam een enkel woord te uiten.
- Ik vrees, zei ze... - ik vrees... dat heb ik althans menen op te merken - dat Maud u niet gans onverschillig laat en dat u wellicht ernstig aan haar zoudt kunnen denken.
- Kán dat niet? Mág dat niet? ontsnapte 't mij in plotse, ontembare wanhoop.
- Het mág wel, maar het kán niet, antwoordde ‘Auntie’ droevig.
- Waarom? kreet ik dof.
‘Auntie’ zuchtte, aarzelde.
- Waarom! herhaalde ik dringender.
- Omdat ze reeds verloofd is!!
Het werd eensklaps heel stil in mij. Het werd doodstil, alsof mijn leven meteen ophield te bestaan. Ik staarde ‘Auntie’ roerloos aan, met strakke ogen en mijn lippen gingen van elkaar, zonder een klank te uiten. Ik zat als dood op mijn stoel.
- Drink even van uw thee, zei ‘Auntie’ bezorgd.
Ik dronk, machinaal, zonder te proeven.
- Herinnert u zich, dat mister Bunk eergisteren aan ons tafeltje kwam vragen of wij goede berichten hadden van...
- Van die Reggy? kreet ik.
- Juist, van Reggy. - Reggy Clarke, die op reis is in Australië voor handelszaken en de volgende maand naar New York terug zal keren, is de intieme vriend van mister Bunk en sinds twee jaar met Maud verloofd.