| |
| |
| |
VII
Maar dat moest eindigen en op een of andere wijze tot een beslissing komen. De lente bloeide nu volop over het land en er hing alom als een blijde, lichte feeststemming in de atmosfeer. De wereld herleefde na de lange, gure winter, er heerste drukte overal, men voelde als 't ware toekomstplannen in ieder mens die men ontmoette.
Ook Maud en haar ouders spraken reeds over wat ze die zomer zouden doen. Behalve 't gewone verblijf aan zee en te Saratoga gedurende de hete maanden en de najaarsvakantie in het mooie Lennox, stond ook nog een reisje in de Adirondacks voor mei of juni op 't programma. En 't was reeds half april.
Even was er sprake van geweest, of ik soms met hen mee zou gaan. Maar Papa was dadelijk verontwaardigd opgevlogen, niet dat hij mijn gezelschap ongewenst achtte, maar wijl het immers vanzelf sprak, dat een jongeman die zijn positie maken moest, niet zijn zaken in de steek kon laten. Als Papa slechts had kunnen vermoeden hoe graag ik wèl mijn zaken op dat ogenblik had in de steek gelaten, wat zou hij met verbazing opgekeken hebben! Maar met dat alles was de kans voor mij verbeurd en ik putte mij vruchteloos uit in gedachten hoe ik haar vóór dat vertrek naar 't geduchte ‘society-leven’ vast aan mij verbinden zou.
Het toeval kwam mij te hulp. Eens, terwijl ik op een glanzend-mooie namiddag, na kantoortijd door Fifth Avenue slenterde zag ik, langs het trottoir, twee gestalten vóór mij uit lopen, die ik in 't gewemel van de elegante wandelaars terstond herkende: Maud en ‘Auntie’!
Mijn hart stond even stil, en ook mijn benen stonden stil. Ik had op mijn verhaal te komen, om te beramen wat ik doen zou: hen ongemerkt blijven volgen; of naar hen toe gaan en
| |
| |
hen aanspreken!
Terwijl ik, jagend van ontroering, twijfelde, bleven zij op hun beurt stilstaan, geboeid door de uitstalling aan het raam van een luxewinkel. Zij keken met de grootste aandacht, helemaal in beslag genomen door iets wat ik niet zien kon; en, na een korte aarzeling, trokken zij de winkel binnen.
Ik had 't gevoel van iemand, die een prooi beloert, die niet mag ontsnappen. Ik moest en wilde en zou haar zien, wat er nu ook gebeurde; en schijnbaar kalm ging ik naar de winkel toe, kalm en slenterend, als een wandelaar die nu eenmaal goed de tijd heeft om alles op te nemen wat hem ook maar enigszins interesseren kan. Ik zag een roomkleurige rezde-chaussee omlijst met goud en aan beide kanten van de deur twee grote spiegelramen. Op een van die ramen stond in sierlijke gouden letters slechts de voornaam ‘Véronique’ geschilderd en op het andere raam het woord ‘Modes.’
Met een bonzend hart en quasi-geboeide belangstelling keek ik naar de uitstalling. Die was gauw genoeg gezien. Op een gedistingeerd fond van lichtmauve fluweel verrees, tussen crème kantgordijnen, een ebbenhouten pin, en boven op die pin, een dameshoed: één enkele. Dat was alles; verder niets! Achter het tweede raam precies hetzelfde schouwspel: één enkele hoed op één enkele ebbenhouten pin, met daaronder, tussen de crème kantgordijnen, de gedistingeerde kale vlakte van het lichtmauve fluwelen fond. Ik besefte dat ik daar onmogelijk lang kon blijven staan en reeds bewoog ik mij, met een zucht van teleurstelling, verder op, toen plotseling de deur geopend werd en een schelle stem, ‘Aunties’ opgewekte stem, mijn naam uitriep, terwijl ‘Auntie’ zelf, met een levendig gebaar van de rechterhand, mij tot zich wenkte.
Ik veinsde de grootste en aangenaamste verrassing. Wel, wel, wat 'n chance ‘Auntie’ daar zo gans onverwacht te ontmoeten! Maar ‘Auntie’ liet mij de tijd niet aan mijn gevoelens van verbazing lucht te geven; zij vertelde mij, op gejaagde toon, dat Maud daarbinnen was om zich een zomerhoed te kopen; maar dat het gesprek met die Franse modiste, die slechts gebroken Engels kende, niet vlotte; en dat ze mij juist voorbij het raam zag passeren en mij verzocht als tolk te willen dienen.
| |
| |
Dat is de eerste maal van mijn leven geweest, dat ik als tolk heb gefungeerd en nog voel ik er, na zoveel lange jaren, de emotie en de trots van na.
Maud stond daar, met de modiste, in de luxewinkel en met een kleur van dankbaarheid kwam ze naar mij toe en drukte mij, in een soort van hartstochtelijke blijdschap, de hand. Dat staalde mij, dat ridderde mij als 't ware in 't harnas en met hoog voorhoofd en vastberaden blik stapte ik op de toonbank toe, waarachter madame Véronique in al haar glorie troonde.
Madame Véronique scheen daar te regeren, als een hogepriesteres in haar tempel van de godheid Mode. Zij stond, groot en zwaar, in glimmend-zwarte zijde, als gepantserd in haar ongenaakbaarheid en zij zag mij tot haar naderen met een koele, koude blik van geheime, stille hostiliteit. Blijkbaar verkocht zij daar hoeden als gunsten; en zij verwaardigde zich enige meesterstukken van haar kunst, die achter haar in glazen kasten prijkten, te vertonen, en vermeldde telkens daarbij, met nauwelijks bewegende lippen, de duizelingwekkende hoedanigheden van het wonder en noemde even prijzen, die mij, in figuurlijke zin, gewoon in zwijm deden vallen. Ik herinner mij o.a. een zogezegd ‘matelotje’ met een of andere pompon of prul erop, waarvoor ze ‘tirty dollàr’, zoals ze 't in haar eigenaardig taaltje uitdrukte, rekende.
Maud glimlachte, genietend; Maud was gelukkig. Welke jonge mooie vrouw is niet gelukkig in een modewinkel? Zelfs de verschrompelde ‘Auntie’ was gelukkig en haar felle ogen flikkerden van genot. De mooie Maud paste een voor een de dure hoeden op haar hoofd en bekeek zich daarbij welgevallig in de spiegels. Al haar bewegingen waren van een uitnemende gratie en wanneer ze zo een kunststuk met beide opgeheven armen boven op haar kapsel zette kreeg ik telkens de bedwelmende indruk, alsof die mooie armen strelend om mijn hoofd heen gingen, om mij te omhelzen.
Het was als een voortdurende gedaantewisseling, die telkens weer andere gevoelens in mijn zwaar verliefde ziel omwoelde. Soms zag zij eruit als een aanbiddelijke jonge bruid en het was mij te moede of ik in de kerk het orgel hoorde spelen, terwijl wij samen statig tot het altaar naderden. Een
| |
| |
ander tooisel stond haar veel te wuft en deed mij pijn; een derde, dat te rijk was en te deftig, verwijderde haar van mij. De keuze was lastig. Voor de ramen stonden slechts de twee hoeden op hun ebbenhouten pinnen, - dat was gewilde eenvoud, ter wille van de deftige distinctie, - maar daarbinnen waren er genoeg; en er waren er nog meer, want toen Maud bijna alles had gepast wat achter de glazen kasten schitterde, drukte madame Véronique op een schelknop en een binnendeur schoof plechtig open, en boven op een trapje van drie treden verscheen een mooi jong meisje met blond haar en sierlijk-volle buste, aan wie de hogepriesteres een kort bevel gaf.
Ik keek in een zaal, een soort van troonzaal met hoge, lichte ramen, waar nog meer knappe, jonge meisjes over fijn werk gebogen zaten. Men hadde gezegd, de ingetogen suivantes van een onzichtbare feeënprinses in gewijde aandacht bezig aan de schoonste wondermaaksels. En 't mooie, blonde meisje bracht nog meer hoeden te voorschijn: hoeden die op haar blank vuistje door de lucht schenen te zweven met sierlijk-wegdrijvende kantensluiers; met bloemen die men meende te ruiken en met glinsterende vogels die men dacht te zien vliegen; zij bracht er nog en nog, van alle vormen en van alle kleuren, tot het oog er duizelig van werd en de knieën van vermoeidheid knikten.
Toen maakte Maud ten slotte een keuze: iets dat Papa wel met een cheque zou betalen; en als toetje nam zij er ook nog 't matelotje bij: dat van ‘tirty dollàr.’
Madame Véronique neeg, genadig. Met mindere minachting en hostiliteit keek zij mij aan en eventjes schemerde zelfs in haar oog iets leuk-ondeugends als van heimelijke verstandhouding. Plechtig werden de deuren van de troonzaal weer dichtgeschoven; en 't blonde meisje begeleidde ons tot aan de deur, terwijl madame Véronique weer hiëratisch-strak achter haar toonbank stond, als de onverstoorbare godin, die het hoogheilige van haar altaar nooit verlaten mag.
Ik ademde luid toen we weer buiten in de vrolijke drukte van Fifth Avenue waren en de beide dames moesten hartelijk lachen en vonden, dat ik een buitengewoon geschikte tolk was geweest. Zij verkeerden in een opgewekte stemming; er
| |
| |
was ook iets aanstekelijks-opwindends in de zachte lenteatmosfeer, die als een rooskleurig waas over de deftige hoge huizen en het jeugdig groen van de bomen toverde; en, daar wij in de buurt van ‘Sherry's’ kwamen, stelden zij mij voor in die chique gelegenheid met hen thee te gaan drinken, wat ik natuurlijk zonder aarzelen aannam.
Het was er ‘chic,’ het was er ‘smart,’ nog meer dan ik wel dacht. Het zat er vooral vol met elegante en overvloedig bejuweelde dames die gewinkeld hadden en een symfonie van parfums steeg je van op de drempel, niet zonder enige benauwing, naar het hoofd.
Hier heb je nu een stuk ‘society,’ zo dacht ik, met een vage weemoed in mezelf; een proef, als 't ware, van wat zij, die ik zo vurig bemin, weldra, ver van mij weg, gaat opzoeken en genieten. Zij was daar reeds in haar milieu, zij werd gegroet, van rechts en links en groette terug, met de lieve glimlach van haar mooie ogen; en het was mij te moede alsof ze reeds mijlen en mijlen van mij was verwijderd, alsof ze langzaam aan werd opgenomen en verloren raakte in een kring, waar ik haar nooit meer zou kunnen bereiken.
- U kent hier zeker weinig mensen? vroeg ‘Auntie’ die blijkbaar met haar scherpe zin mijn bevreemding opmerkte.
- Niemand, bekende ik, ietwat gegeneerd en vaag verdrietig.
- Er komen hier veel lui, die wij ook 's zomers in Newport, Saratoga en Lennox ontmoeten, deelde ‘Auntie’ mij mee.
- 't Is nogal aardig, begrijpt u; het wordt zo'n beetje als één grote familie.
Een dikke, hoewel nog betrekkelijk jonge meneer kwam voorbij, bijzonder elegant gekleed, met lakschoenen en witte slobkousen, die buigend groette en even stilhield, alsof hij naar ons toe zou komen, om de dames aan te spreken, maar die toch verder doorging, nadat hij een vluchtige en, naar het mij voorkwam, ietwat verwonderde en bijna geringschattende blik op mij had neergeworpen.
- Mister Bunk, fluisterden gelijktijdig Maud en ‘Auntie,’ alsof 't een heel bijzonder personage gold. En met geboeide ogen zagen zij hem verder gaan en nog aan vele tafeltjes groeten en handdrukken wisselen.
- Dat is de beroemde mister Bunk, de grote valseur, die al
| |
| |
de elegante cotillons in Saratoga leidt, vertelde mij ‘Auntie,’ op een toon van bewonderingsvolle vertrouwelijkheid.
Ik voelde mij als door een wesp gestoken. Zonder enige reden kreeg ik plotseling een hekel aan die poen; en het ontsnapte mij:
- 'n Valseur! Maar die man is veel te dik om te dansen!
- Dat zou u niet zeggen als u hem walsen zag! antwoordde ‘Auntie’ snibbig. En Maud beaamde, door een zwijgend hoofdgeknik, haar tantes woorden.
Ik werd zenuwachtig. Ik voelde instinctmatig iets van gevaar, iets als een te duchten vijand in die man. Hij was daar in zijn atmosfeer, in zijn milieu; en ik stond er buiten. Het prikkelde en ergerde mij, dat ik er buiten stond. Dat was nu eenmaal de ‘society,’ háár ‘society,’ waar ik niet thuis bij hoorde; en ik wilde erbij behoren, om harentwille!
Er steeg een plotselinge vlam van waan en hoogmoed naar mijn hoofd. Waarom zou ik ook niet eens groot en chic doen, zoals al die lui welke daar zaten of rondliepen en die met het geld, dat trouwens hun enige betekenis uitmaakte, konden gooien alsof het helemaal geen waarde had? Ik keek Maud en ‘Auntie’ met strak-geïnspireerde ogen aan en vroeg:
- Zou u mij niet het genoegen willen doen, en zouden ook uw ouders mij niet het genoegen willen doen, eens met mij te komen dineren, vóór het vertrek naar uw zomervakantieoord?
Verrast en enigszins verwonderd keken Maud en ‘Auntie’ mij, en daarna ook elkander aan.
- Gaarne... ik toch wel... en ook mijn ouders, denk ik, antwoordde langzaam Maud, een lichte kleur krijgend.
- Ik vind het dol, dól! jubelde ‘Auntie’ met stralende ogen. Niets wat ik liever doe dan eens in een fijn restaurant te gaan dineren. Waar zou het zijn? vroeg ze mij op de man af, mij met haar felle ogen aankijkend.
- Delmonico? stelde ik voor. - Delmonico, of Martin's, als u 't verkiest, of Waldorf Astoria, 't is mij eender.
- Delmonico! Delmonico! Ik ben verzot op Delmonico! juichte ‘Auntie.’
Ook Maud vond dat een heel geschikte, aardige gelegenheid. Het werd ineens bepaald en de datum voorlopig vastgesteld.
| |
| |
Wij lachten en jubelden alle drie en ik voelde mij trots als een prins. Mijn vluchtige gedruktheid was helemaal overwonnen; ik stond ineens als 't ware midden in háár kring, in de ‘society’ en de verwaande poen van daarstraks kon mij geen zier meer schelen. Ik zag hem nog een ogenblik, terwijl wij opstonden om Sherry's te verlaten; ik zag hem, gebogen steunend met zijn beide, zwaarberingde handen op een tafeltje, waaraan elegante dames zaten, die met schitterende tandenglimlach en levendige ogen tot hem neigden; en 't deed mij goed dat ik hem eventjes moest storen om voorbij te kunnen: hij zette met zijn te dikke lijf de smalle ruimte af waar wij doorheen moesten; en onder het wijken gooide hij een halfvol kopje om, wat hem even met verbolgen blik naar mij deed omzien, iets dat ik mij alweer in het geheel niet diende aan te trekken, want het gebeurde was zijn schuld en niet de mijne.
In de zachtroze lenteschemering, die 't drukke New York als met een uitstraling van apotheose-licht overgoot, begeleidde ik Maud en ‘Auntie’ tot aan de West Shore ferryboat; en, na nog eens de afspraak herhaald te hebben, zag ik de zware boot met hen naar de andere oever wegvaren, terwijl de frisheid van de avond neerzeeg, en aan de westerhemel, die groenachtige tinten van limpiditeit had, een grote mooie zilveren ster reeds hing te schitteren.
|
|