sta op mijn schaatsen op het maagdelijk donker ijs, ik rijd er overheen, ik voel mij zweven als een vogel, een dolle blijheid zweept mij op, er bestaat niets meer voor mij op de wereld behalve het verrukkelijk genot van 't schaatsenrijden!
De zachte zon rijst hoger aan de einder en glinstert over de wonderschone toverwereld van zilveren rijp en fonkelende diamanten. Daar ligt het dorpje stil te baden in die heerlijkheid, met de cijfers en de wijzers van de uurplaat op de kerktoren die tintelen als goud; daar staat de oude, houten molen dromerig op zijn berm, als een sterke, kalme reus, die met gekruiste armen in starende bespiegeling van al zijn vroegere vermoeienis schijnt uit te rusten; daar komen in de verte reeds de schooljongens, die nog niets vermoeden, die mij nog niet zien en als een troepje uitgelaten vogels klepperen en snateren, de kragen opgetrokken, de schouders huiverend, de verkleumde handjes in hun dikke, wollen wanten. Maar eensklaps hebben zij mij ontdekt en zij komen gevlogen; en in een oogwenk is het ijsveldje vol van hun drukte; en zij rennen, glijden, struikelen, buitelen en vallen, terwijl het alom luid opdreunt van hun dolle, wilde, uitbundige pret.
Maar... daar komt meteen over het veld een strenge, stramme, donkere gestalte aan: meneer de dorpsnotaris, bezitter van de Lusthof en van 't verdronken stukje weiland, dat erbij behoort!
De pret verstomt, de jongens dringen stil en schuchter op een hoekje bij elkaar. Ik voel een grote, gróte droefheid als 't ware verstijvend over mij neerkomen en rijd nog slechts met lusteloze slagen door. Wat zal hij zeggen! Zal hij onze vreugd verstoren, ons met ruw gebaar, tiranniek van het heerlijk ijsveldje wegjagen! Daar is hij. Met stramme benen komt hij uit de holle landweg, schrijdt dwars over het weiland, langs de rand van het ijs heen, blijft daar even onbeweeglijk staan kijken.
Hij zegt niets, maakt geen gebaar, schreeuwt geen bedreiging uit. Ik rijd maar door, en doe mijn uiterste best om kalm en mooi te rijden. Wie weet: misschien interesseert het hem, misschien kan dát hem nog vermurwen! Dat duurt zo enkele minuten, in knellende onzekerheid. Steeds roerloos staan de jongens op een hoopje, als versteend door mijn durf, zonder