| |
| |
| |
III
Zo ging de schone zomer heen. De sappige kersen rijpten op de boomgaarden, de peren blonken als goud, de appels bloosden als frisse meisjeswangen. Het gras werd gemaaid en tot hooibergen gestapeld, het rijpe koren golfde als een eindeloze goudvacht van mildheid en van weelde over 't land en de klaver bloeide en geurde, en 't leven op de grote boerderij was dat van alle andere zomers, met zijn zware arbeid en zijn lome rust, met zijn drukte en opwinding, gevolgd door lange perioden slaperige stilte.
En zo was ook het leven zelf der mensen als een reflex van 't leven der natuur.
Nu en dan had de crisis zich bij Florimond herhaald. 't Was als een heimelijk-sluipende kwaal, die langzaam in hem broeide en zich ontwikkelde, tot het eensklaps tot een ontembare uitbarsting kwam. Het glom als 't ware in zijn rusteloze ogen; het deed hem nutteloos en gejaagd heen en weer lopen; het trilde in zijn somber-gedrukte of prikkelbaar-opgezweepte stemming; en het eindigde steeds zoals de eerste maal: een vruchteloos jachten en zoeken om Lena, die doodsbang voor hem geworden was en instinctmatig vermeed hem ergens alleen te treffen; en dan eindelijk, op een of andere nacht van niet langer meer te dulden foltering, de bruuske overval in 't eenzaam huisje, het hopeloos smeken en snikken, het gooien met grof geld, het op zijn knieën kruipen van ellende, tot de doodverschrikte vrouwen radeloos werden en hij ten slotte met waanzinnige kreten, nog eens 't mooie meisje in zijn armen drukken mocht. En dan opnieuw de plotse, lamentabele inzinking, die toch enige bevrediging bracht; enige dagen of weken van betrekkelijke rust, tot de ellende weer aan 't broeien was.
Hij had een soort geheim akkoord gemaakt met de moeder,
| |
| |
die hij, door de macht van 't geld, van lieverlede ietwat op zijn hand gekregen had. Moeder zou vooreerst niet haar toestemming geven in Lena's huwelijk met Oscar en aldus beletten dat zij met hem naar Amerika vertrok. Zo kon hij, Florimond, het rustig met zichzelf uitmaken, of hij al dan niet haar wilde huwen. Dat was de grote strijd, die zijn leven ondermijnde. Het voorbeeld van zijn beide oudere broeders, die zich gemesallieerd hadden, was daar om hem af te schrikken. Zij waren kleine, benepen boertjes geworden in plaats van de welgestelde grote pachters, die zij hadden kunnen zijn. Telkens als een van hen nog even op de mooie hoeve op bezoek kwam, of telkens als hij hen ontmoette bij zijn ouders op het dorp, voelde hij al 't benauwde en bekrompen van hun ploeterig bestaan en zei hem zijn nuchter en gezond verstand, dat hij nooit hun weg mocht inslaan. Een rijk huwelijk, of geen huwelijk, herhaalden steeds zijn ouders; en hij kon niet anders dan hun gelijk geven. Maar zelfs in een rijk huwelijk had hij tot nog toe geen zin gehad. De vrouwen trokken hem niet aan en hij was tevreden met zijn benijdenswaardig lot van heer en meester op de schone boerderij waar hij met Reinilde regeerde, toen de komst van de mooie Lena eensklaps alles had overhoop gegooid.
't Was als een ramp geweest, die plotseling over hem neerstortte. Hij had niet eens gestreden. Zij zat hem dadelijk zó sterk en diep in merg en bloed, dat hij slechts één allesover-weldigende behoefte kende: haar te bezitten!
Maar hoe? Zij vrijde reeds met Oscar vóór zij op de hoeve kwam, en zij hield veel van hem, dat wist eenieder. Zo maar als liefje, als vriendinnetje, zou hij haar nooit krijgen. Alleen het huwelijk, en dan nog misschien...
Hij was er ziek van, ziek van strijd, begeerte en ellende. Hij kwam soms bij Lena's moeder zijn nood klagen en herhaalde dat hij er krankzinnig van zou worden. En nu was hij weer doodjaloers geworden op Oscar en trachtte de moeder uit te horen, om precies van haar te weten hoe Lena en Oscar met elkaar omgingen, en wat zij deden als ze samen waren, en of ze veel alleen waren, en of ze veel elkaar omhelsden.
O, 't es ne heulen broave, wijze jongen, die hem goe gedroagt en doanig op zijn respect let! herhaalde telkens de
| |
| |
moeder, op een toon van verwijt en met een diepte van overtuiging, die echter nooit vermocht Florimond geheel gerust te stellen.
- O joa moar, moeder, ge 'n weet gij niet wat dat er gebeurt os ge'r nie bij 'n zijt! twijfelde hij.
- 'k Weet ik da zeker! herhaalde de moeder krachtdadig. - Ze moet altijd thuis zijn ier dat 't donker es en os hij hier komt zit hij bij heur in de keuken en doar 'n gebeur niets da nie 'n mag geheurd of gezien zijn.
- Joa, joa, ge zeg gij da wel, bleef hij hardnekkig twijfelen. Maar de moeder werd boos.
- Hawèl, zei ze eens, - omda ge mij nie 'n geleuft! Hij zal hier zondag achternoene binst de vespers komen. Hawèl: ge meugt ou doar in de sloapkoamer wigsteken en deur 't sleutelgat kijken; ge zilt alles heuren en zien. En 'k zal ze alliene loaten; 'k zal expres wiggoan!
Naar die woorden moest hij toch wel luisteren en het voorstel trok hem hevig aan.
- Mient ge 't oprecht? vroeg hij.
- Zeu woar of da 'k hier stoa, verzekerde zij. - Gij hèt heur in ou oarms g'had; moar hij, nog noeit; 'k durf er mijn heufd op verwedden! verklaarde zij plechtig.
Hij nam het voorstel aan en op gestelde dag en uur, sloop hij langs achter, door de moeder opgewacht, in 't huisje en werd er door haar in 't slaapvertrek verstopt. Daar moest hij nu maar geduldig blijven wachten tot Lena van de vespers terugkeerde en Oscar haar kwam opzoeken. Hij mocht gerust zijn; geen mens zou weten, dat hij daar zat en overdag zette Lena nooit een voet in die kamer. Moest er gans onverwacht soms onraad zijn, dan kon hij nog altijd langs achter, door het raampje weg. Trouwens, indien het hem daar verveelde, en hij er genoeg van had gehoord en gezien, moest hij ook maar op die manier in stilte wegglippen. Het koren stond manshoogte, daar langs de achterkant, tot dichtbij 't raampje: geen sterveling zou er iets van merken.
Hij knikte goedkeurend en stopte de moeder tien frank in de hand.
- O, moar dat 'n es nie neudig, zei ze, en wilde hem het geld teruggeven. Maar hij wist nu reeds lang genoeg dat moeder
| |
| |
daar niet absoluut afkerig van was en had ook geen grote moeite om haar het geld te doen houden. Hij schoof, voor alle zekerheid, de grendel voor de binnendeur toen moeder weg was en bukte eens naar 't sleutelgat om precies te weten wat hij zoal zien kon.
't Viel hem bijzonder mee. Het was een van die ouderwetse deuren met door de jaren uitgesleten sleutelgat, dat een echte kloof maakte in 't hout. Toen hij een paar draadjes stoffig spinrag weggepeuterd had, zag hij niet alleen bijna de helft van de keuken met twee stoelen en een tafeltje aan 't raam, maar ook nog door het kleingeruite venster zag hij een hoek van het tuintje vóór de gevel, met lieflijk oprankende witte en rode bloemen, en daarachter, over het golvend korenveld heen, de donkere elskant waar het voetpad lag, langswaar men naar het huisje kwam. Hij ging op een laag stoeltje vóór het sleutelgat zitten en zo zou hij, zonder de minste inspanning, Lena en Oscar reeds van op een afstand kunnen zien komen.
De tijd scheen echter eindeloos traag te kruipen. Even over drie was hij gekomen en 't werd halfvier, kwart vóór vier, vier uur, halfvijf en nog was er van Lena geen spoor te ontdekken. De vesper moest reeds lang en lang gedaan zijn, de afstand van het dorp was hoogstens vijf kwartier, waar hield ze zich toch op? Hij werd gejaagd en zenuwachtig; zijn handen werden klam en zijn hart klopte hevig. Hij voelde zich bedot en voor de gek gehouden. Natuurlijk waren ze reeds lang ergens bij elkaar, terwijl hij hier, als een onnozele gevangene, vruchteloos op hen te wachten zat! Wat zouden ze met hem spotten als ze 't wisten! Die gedachte maakte hem razend, evenals het rustig gedribbel van de moeder in de keuken zijn zenuwen tot folterens tergde. Hij kón het niet langer meer uithouden, hij stikte in de bedompte warmte van het beddekamertje en hij had reeds de hand op de grendel om de deur te openen en de moeder bittere verwijten te doen horen, toen hij Lena plotseling met haastige tred langs de elskant zag komen. Zij was op haar zondags gekleed, in 't zwart met kleurrijke bloemenmuts en in het vlug moment dat hij haar zien kon, dacht hij dat ze toch nog mooier was in haar gewone, alledaagse werkkleren. Doch hij kon daar
| |
| |
niet verder over nadenken, zij was dadelijk daarop binnen en terwijl haar moeder enigszins verwijtend zei: - O, gij zij lange wig! vroeg zij, ietwat hijgend van het haastig lopen:
- Hé Oscar hier nog nie geweest!
- Nien hij, antwoordde de moeder; - moar woar hèt-e gij toch zeu lank gezeten?
- Bij Emerance Brijnziers, berichtte Lena, vermoeid op een van de stoelen bij het raam neerzakkend. - 't Was toch zeu lange geleên da we mallekoar nie mier gezien 'n hàn! Ze wilde mij absoluut doen binne komen en kàffee drijnken.
- Hètte bij heur kàffee gedronken? vroeg de moeder.
- Nien ik, 'k hè gezeid da 'k gienen tijd 'n hà en 'k ben zeu gauwe meugelijk wiggeleupen. O, jongens, da es woarm, en dust da 'k hè! Moeder hèt-e gij nog giene kàffee?
- Direct zie, zei de moeder; - 'k was bezig mee hem op te gieten.
Florimond, in zijn schuilplaats, verademde en zijn hart ging minder snel jagen. Heel dat natuurlijke, huiselijke van 't gedoe en 't onderhoud was hem als een balsem op zijn wonde. 't Was dus wel vast en zeker dat ze nog niet heimelijk bij haar beminde was geweest, hoe sterk zij ook naar hem scheen te verlangen. Hij zag haar nu vlak vóór zich zitten, zó duidelijk, dat hij er haast van schrikte en zich afvroeg of zij hem soms ook zo goed zou kunnen zien. Hij raapte op de vloer enige pluisjes bij elkaar en stopte ze voorzichtig in het sleutelgat, slechts een heel klein reetje openlatend. Daar kon hij nog genoeg door speuren. Hij zag haar met beide handen de bloemenmuts afnemen en haar haren wat opstrijken. Hij zag ook de moeder die de muts van tafel wegnam en drie ronde witte koppen en een bord met boterhammen in de plaats zette. De geur van vers gezette koffie verspreidde zich gezellig in de warmte van het huisje.
Toen had hij plotseling een grote emotie. Eensklaps had zich een donkere schim geschoven vóór het gat waardoor hij loerde en meteen hoorde hij een stem, de welbekende stem van Oscar, die kalm ‘elk ne goên dag’ wenste.
Hoe stond die daar zo ineens, zonder dat hij hem had zien komen? Hij hield zijn adem op en spitste 't oor; hij peuterde weer 't pluisje uit het sleutelgat en keek, met star- | |
| |
gepriemde ogen. O, wat speet het hem, dat hij het eerste ogenblik van de ontmoeting niet had kunnen waarnemen!
Met langzame bewegingen was Oscar aan het tafeltje bij 't venster, tegenover Lena gaan zitten. Florimond zag hem half van terzijde, met een rond, zwart hoedje op en een pijp in de mond. Hij rookte rustig en op zijn knap gezicht met donker snorretje zweefde kalm een tevreden glimlach. Florimond hoorde hem een opmerking maken over 't mooie weer, dat zo buitengewoon gunstig was voor de graanoogst en de aardappels. Moeder en Lena praatten in die zin mee en zij hadden het dadelijk lang en breed over het werk op de boerderij en de vooruitzichten van het komend seizoen.
Florimond keek en luisterde, met gespannen aandacht. Hij vergat even het doel waarvoor hij daar verstopt zat om met trillende belangstelling te horen wat ze van hem en zijn beheer wel dachten.
- Joa, joa, da es amoal wel en goed, 't zal vast en zeker ne scheunen oest zijn, hoorde hij Oscar op kalme toon verkondigen, - moar woar zal den boer al 't wirkvolk vinden om hem af te pikken en hem binnen t' hoalen? Langs alle kanten worden de soldoaten opgeroepen. Ze klappen dat er nen oorloge goa komen. Worden de dieë van mijn klas euk binnengevroagd, dan es den boer 'n derde van zijn wirkvolk kwijt.
Er was even een stilte. Moeder en dochter schenen over die gewichtige woorden na te denken. Ook Florimond zat een ogenblik strak en roerloos bij het sleutelgat, met gefronste wenkbrauwen. Hij had wel van die oproeping gehoord en 't kon hem ernstige zorg baren. Toch hechtte hij er geen geloof aan. Er was al zo dikwijls over gepraat en nooit iets van gekomen. Allemaal onzin. Ze riepen wat soldaten op voor oefeningen in de kampen en na enkele weken werden ze weer naar huis gezonden. Vervelend alleen als het juist toevallig in de oogsttijd viel. Hij schudde die onaangename gedachte van zich af en priemde weer zijn ogen door het gaatje en luisterde.
Hij snapte eerst niet duidelijk waarover ze 't nu hadden. Zijn eigen bezorgde gedachten hadden hem even de draad van hun gesprek doen verliezen. Zij dronken hun koffie en aten
| |
| |
langzaam van hun boterham. Oscar vertelde iets en de twee vrouwen luisterden. Moeder zat rustend met haar ellebogen op de tafel, de grote kop in beide handen tot dichtbij haar lippen en Lena keek Oscar strak en aandachtig met haar schone, lichte ogen aan. Wat was ze mooi zoals ze daar nu zat, de woorden uit zijn mond opvangend! En hoe was 't mogelijk dat hij haar niet eens aanraakte, dat hij niet even haar handen, haar wangen bestreelde! Zon en wind speelden daarbuiten achter 't kleingeruite raampje door de zacht deinende korenaren en deden de witte en rode bloemen schitterend heen en weer wuiven langs het geveltje. Het waren lelies en papavers en zij schenen met elkaar te stoeien. Soms dook ook eventjes een gele bloem op, maar die werd telkens dadelijk door de rode en witte weggeschommeld. De hoge hemel was van een oneindig helderblauw met wattig-bolle, witte wolkjes en glinsterend-blanke duiven klapwiekten af en toe in cirkelvlucht omheen het huisje. Dat alles zag en hoorde hij vanuit 't bedompte beddekamertje, door 't kleine sleutelreetje, als door het gaatje van een verrekijker. En hij had zin om naar haar toe te vliegen en haar in zijn armen te knellen, als in zijn wildste hartstochtbuien.
Eensklaps stond moeder op en wendde zich naar de voordeur toe. Dat was zo tussen haar en Florimond afgesproken en onstuimig ging zijn hart weer aan 't bonzen. Eerst nu zou hij werkelijk horen en zien. Nu of nooit, terwijl moeder weg was en zij zich veilig in 't huisje alleen wisten, zou hij haar in zijn armen nemen en omhelzen! Hij trok het propje nog wat verder uit het sleutelgat en priemde 't oog er tegen aan, zijn lippen van elkaar, als om ook met de hijgende mond alles op te vangen wat er thans gebeuren ging.
Doodkalm, zodra moeder weg was, haalde Oscar weer zijn pijpje te voorschijn, vulde en stak aan. En op dezelfde zakelijke toon waarmee hij begonnen was zette hij zijn gesprek voort, en Florimond hoorde met verbazing dat hij ernstig en gewichtig sprak over een zwijntje, dat moeder van plan was te kopen en tegen de winter vet te mesten. - Met mijn geld, dacht even Florimond; en in zichzelf moest hij er heimelijk om glimlachen. Het werd een hele historie: Oscar had zo een zeug met zwijntjes gezien, prachtbiggetjes, bij boer Van
| |
| |
Heule; ge weet wel: boer Van Heule, ginder, van de boskant, die getrouwd is met de oudste dochter van Filemiene Peirens. Hij had de boer eens over eventuele verkoop van een der beestjes gepolst; en de boer had ja noch nee gezegd, natuurlijk om hem, Oscar, nog meer zin in de koop te doen krijgen. Maar boer Van Heule mocht fijn en slim zijn, hij, Oscar, was ook niet van gisteren; en van het ogenblik dat de boer niet kortaf ‘nee’ zei, begreep Oscar wel dat de boer eigenlijk ‘ja’ wou zeggen en het er hem alleen om te doen was zo hoog mogelijke prijs te bedingen. Oscar was daar dan ook niet verder op ingegaan, maar straks, als moeder terugkwam, moest men er nog eens grondig over praten; en, als moeder hem nu eens de hoogste prijs gezegd had, die zij wilde besteden, dan zou hij zo spoedig mogelijk nog eens naar boer Van Heule toe gaan en trachten zo goedkoop mogelijk het beestje te krijgen. Was de boer niet te bepraten, dan zou hij maar doorbieden tot de som, die moeder geven wilde, was bereikt; en, ging het er nog niet mee, welnu, dan zou hij de onderhandelingen maar afbreken en eens elders op zoek gaan. Maar 't zou niet nodig zijn: hij had het in de boer zijn ogen gelezen dat hij zin had in verkopen; hij zou er durven een weddenschap op aangaan, dat hij hier, vóór het een week verder was, het beestje bracht.
Florimond keek en luisterde en kon zijn ogen en zijn oren bijna niet geloven. Was dat nu een gesprek van twee jonge mensen, die daar in volle vrijheid alleen zaten en elkaar innig liefhadden? Zou hij nu niet eindelijk ophouden met roken en haar hartstochtelijk om de hals vliegen en zoenen? Zou hij althans haar hand niet in de zijne nemen en spreken over hun eigen toekomst, over hun huwelijk, over hun voorgenomen vertrek naar Amerika! Hoe was het mogelijk de kostbare tijd van hun heerlijk alleen-zijn aldus te verbeuzelen? Was die Oscar dan geen man? Had hij geen bloed in zijn aderen?
Maar niets gebeurde. Genoeglijk op zijn stoel tegen de muur achterovergeleund, bleef Oscar aldoor maar kalm, met zijn pijpje in de mond, over hetzelfde onderwerp onuitputtelijk doorpraten en zij luisterde naar hem aandachtig, zijn redenering volgend met een ernstige uitdrukking van haar schone,
| |
| |
lichte ogen, terwijl de schitterende rode en witte bloemen daarbuiten, achter haar rug, in zon en wind en als het ware met passie op hun slanke stengels tegen 't raampje heen en weer stonden te wiegen en lange, blonde wateringen over de malse neerbuigende korenaren streken, tot ver in het verschiet onder de stralend blauwe hemel met de kleine, glinsterende, wattig-bolle wolkjes.
Toen moeder na een hele poos weer binnen kwam was hij nog maar steeds over het onderwerp niet uitgepraat en ging hij er ook verder op door, terwijl moeder, die opnieuw aan het tafeltje ging zitten, even een vluchtige blik wierp in de richting van de binnendeur waarachter Florimond verstopt zat, als wilde zij hem zwijgend vragen:
- Nou, wat denkt ge 'r wel van? Heb ik u de waarheid niet gezegd?
Florimond voelde geen lust noch noodzakelijkheid meer om daar nog langer te blijven afspieden. Hij was nu wel ten volle overtuigd dat er niets zou gebeuren en een zacht gevoel van oneindige gerustheid stilde van lieverlede het zolang onstuimig jagen van zijn hart. Hij snakte naar buiten nu, naar zon en vrije ruimte na het lang, benauwde zitten in het duffe kamertje; en langzaam stond hij op en schoof voorzichtig naar het kleine achterraampje toe.
Het stond op een kier, hij had het maar open te duwen. Het zoet geruis van de korenhalmen in de luwe zomerwind stroomde hem als een zaligheid in het verhit gezicht. Hij waagde een blik, zag geen mens. Niets dan de zacht ruisende oneindigheid van de korenzee, waarin rode, paarse en blauwe bloemen schitterden. Hij schreed over 't kozijn en was buiten.
Nog nooit had hem de wereld zo schoon en zo rijk toegeschenen. 't Was of er niets dan vreugde en heerlijkheid en hoegenaamd geen lijden meer op aarde kon bestaan. Alles was goed, en zacht, en vol verzoening. En zijn grote, hartstochtelijke liefde voor Lena was geen kwelling meer, want de hartstocht was er tijdelijk uit verdwenen, nu hij haar zo wijs en kalm naast haar minnaar had zien zitten. 't Was eigenaardig: hij voelde zich bijna niet meer op haar verliefd. Indien Oscar haar gezoend had, indien hij dat vanuit zijn
| |
| |
schuilplaats folterend had bijgewoond, dan was hij wellicht in ontembare jaloezie en zinnelijke hartstocht opgevlogen; maar zoals 't nu gegaan was, neen, hij had niets geleden en hij leed ook nu niet meer: het leek wel of het eensklaps uit was met zijn dolle liefde, het leek alsof zij niet in staat meer was hartstochtelijk zijn zinnen op te wekken.
Langs verre omwegen, genietend van zijn gemoedsrust en van de heerlijk rustige zondagnamiddag, dwalend en slenterend door het prachtig-rijke land, kwam hij met de ondergaande zon op de grote boerderij terug. Reinilde zat er hem op te wachten voor het avondmaal en samen gebruikten zij dit voor 't open venster in de zalige sereniteit van 't stille avonduur.
Hun leven was toch schoon en rijk, zei hij, hier, als twee koningskinderen, op die prachtige pachthoeve. En zij sprak hem niet tegen: ook zij voelde nu wel de grote weelde van hun ruime onafhankelijkheid en voor het eerst had ze geen heimwee naar het stille leven van haar ouders in het dorp, waar zij anders altijd heimelijk naar snakte.
|
|