mer’ zat. Er was wel niets te zien, op straat en op de plaats, gedurende die grijze en gure winternamiddagen, maar je kreeg toch een zondagsgevoel, iets van rust, en uitspanning, en weelde. Gedurende de week, daarentegen, zaten zij altijd in de keuken. In de week, al was je ook dorpsrentenier, zou je je toch wel enigszins schamen, daar zo in 't zicht van al de mensen met de kaart te zitten spelen, terwijl eenieder ander aan de arbeid was. Er zou over gepraat en mee gespot worden en het zou ergernis geven. Men moest op zijn respect letten.
Zij zaten in de keuken, bij de kachel, in de schemerige warmte, rond het groene, vierkant tafeltje, waarop zij anders aten. Een kleedje en een lei lag er in 't midden, waarop met krijt winst en verlies werd aangetekend en de gore, beduimelde kaarten gingen rond, terwijl de gezichten zich in gespannen aandacht concentreerden. Breeduit zat Meerken daar, als op een troon. 't Was of ze iets heel ernstigs en heel plechtigs dirigeerde. Zij was uitsluitend en geheel en al bij 't spel en uitte slechts de strikt nodige woorden, met een ietwat lispelige stem, die tussen haar gebroken tanden siste. Roozlie tegenover haar, zat als een grote, dikke, rode boerebloem te gloeien. Een brede glimlach stond aanhoudend op haar rond gezicht ontloken en haar bolle, blauwe ogen straalden, als van innerlijk gekittelde wellust. Boerke, aan de andere hoek van de tafel, zat scheef en krom, met zijn krukkestokje tussen de knieën. Hij zag niet altijd goed in 't schemerige van de keuken, en wreef dan aan zijn zieke ogen en liet daarbij wel eens zijn kaarten vallen, tot ergernis en veront-waardiging van Meerken, die hem dan scherp berispte. En, tegenover Boerke eindelijk, zat Poldientje, met de rug naar 't fornuis, waarvan zij aldus makkelijk het vuur kon onderhouden. Poldientje was veertig jaar oud en worsterig rond en dik, met een bleek en bol gelaat, dat aldoor vettig glom, alsof 't met olie overstreken was. Vroeger, op de hoeve, was zij een flinke en stevige deerne, zonder overtollig vet en die werkte als een paard; maar, sinds zij met haar meesters op de plaats woonde, had zij ook al ruim geprofiteerd van het heerlijk, gemakkelijk leven; zij deed als Tibi: zij at zo goed als geen pap en geen aardappels meer en voedde zich hoofd-