ken en bedenkelijk zijn hoofd te schudden; zijn oude handen trilden en zijn ziekachtige oogjes waterden; hij had voortdurend de indruk of men iets voor hem verborgen hield en of het wel zeer nodig was, dat hij bleef toezicht houden.
Zij gingen met hun vieren, in hun beste zondagskleren naar de hoogmis, en daarna toerde Boerke eens met Florimond in de herbergen rond, terwijl Reinilde in huis Meerken gezelschap bleef houden. Tegen twaalf uur kwamen de mannen, rood en wel wat aangeschoten, terug en allen samen gebruikten zij het noenmaal - het dorpsrenteniers-luxenoenmaal - van bouillonsoep en rundvlees. Dat was nu eens een echte weelde. Zij smulden ervan en Reinilde geraakte niet uitgepraat over het heerlijk genot van hun gemakkelijk leven. Wat was het daar alles toch beter, en rustiger, en deftiger, dan in de roezemoezige drukte van de grote boerderij! 't Was telkens weer een nieuw geluk voor Reinilde en zij bekende ronduit, dat het de droom ook van háár leven was, later haar dagen zo te mogen eindigen. Meerken beaamde krachtdadig die woorden, zei dat het haar nog geen ogenblik gespeten had, dat ze de grote boerderij verlaten hadden. En ook Boerke stemde toe, dat ze 't nu wel heerlijk hadden, ofschoon hij toch nog veel en dikwijls aan het mooie pachthof dacht, bekende hij.
Zoiets kon Meerken nooit goed uitstaan.
- Hij hé 'n leven lijk ne prins en hij 'n es nóg nie kontent! bromde zij.
- 'k Ben ik wél kontent, pruttelde Boerke tegen; - 'k 'n zegge moar da 'k toch nog dikkels peize op de boerderij.
- Ik niet, 'k 'n peis ik doar noeit mier op, zei Meerken geringschattend.
En ook Poldientje verzekerde, dat ze 't hier dadelijk gewend geworden was en nog geen ogenblik over de boerderij getreurd had. Al die vrouwen waren het eens over de kwestie; zij zochten in alles hun gemak en moesten mensen zien en praatjes horen, dát was het; en Boerke keek met verlangen naar zijn zoon of die althans het goede van 't boerenbedrijf zou waarderen; maar van Florimond wist je immers nooit wat hij eigenlijk dacht; 't was toch ellendig zo'n jonjen, die zich nimmer eens uitte; en Boerke voelde zich wel