Verzameld werk. Deel 2
(1975)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 977]
| |
Eerste deel | |
[pagina 978]
| |
IDe hoeve van boerke Biebuijck was een der mooiste boerderijen van de streek... Het huis stond op een kleine hoogte, geelachtig wit met groene luiken en grijs strodak. Rechts en links, naar de zacht hellende voorgrond toe, verhieven zich ruime, grote stallen en schuren, insgelijks gedekt met stro. Daar omheen, een rijke boomgaard, door een groene haag en brede sloten van de weg gescheiden; en verder en alom de weiden, de bouwlanden en 't uitgestrekte woud, dat als een sterke muur van veiligheid tegen de einder donkerde. Het was een schone, grote boerderij vol leven en drukke beweging. Er waren veel paarden, veel koeien, veel zwijnen; er was de ganse dag door gekakel en gefladder van hoenders en eenden en duiven; er was een mooie pa-oGa naar voetnoot1, die dikwijls bovenop het dak vloog en daar dan zat te stralen in de zon met trillend-uitgespreide waaierstaart vol glinsterende groene en blauwe ogen; er was voortdurend heen en weer geloop van knechts en meiden; er gingen glanzende ploegen over 't land, en tegen de gevel van het woonhuis stonden koperen emmers en ketels te drogen, die blonken als zonnen. Er lagen geweldige waakhonden aan kettingen en er drentelden gluiperige poezen over 't erf met een air van luie en voorname precieusheid; en driemaal daags kwam al het werkvolk voor de maaltijden te zamen in de ouderwetse, ruime keuken, waar houten banken en tafels zich langs de muren rij-den, als in een soort rustieke kostschool. Boerke was een kort, dik ventje, van om en bij de vijfenzestig. Hij had een eigenaardig, rood en rond gezicht, als 't | |
[pagina 979]
| |
ware vol builen en deuken en naden, dat deed denken aan een bevroren rapenknol. Zijn mond leek wel door de houw van een bijl opengespleten en zijn bleke ogen, griezelig rood-omrand, lieten aanhoudend vocht afsijpelen. Hij liep stram op zijn benen, vooral op het linker, dat, eens door de hoefslag van een paard gebroken, weer krom aan elkaar was gegroeid; en altijd ging hij met een kort, bruin krukkestokje, waarop hij bij elke pas steunde. Meerken, zijn vrouw, iets jonger dan hij, was een dik-rode, amechtig hijgende matrone, die haast nooit meer buitenkwam. Zij bemoeide zich nog wel enigszins met het romp-slompig - druk, groot - boerenhuishouden, daarin bijgestaan door haar dochter Reinilde en een jonge meid, doch meestal zat zij aan een groene tafel, bij een van de kleingeruite keukenramen, kalmpjes kousen te mazen of linnengoed te verstellen en liet het zwaar of ingewikkeld werk door anderen maar beredderen. Zij hield niet veel van het boerenbedrijf - dat vertelde zij wel bij gelegenheid aan wie haar kwam bezoeken - en op haar leeftijd en ondanks haar ongelukkig-zwaar figuur, was zij nog vol koketterie en ijdelheid: 's zondags meestal in de zwarte zij gekleed met bloemenmuts en linten en juwelen; en altijd werd zij met de sjees naar 't dorp gebracht, waar zij, net als in haar jeugd, de hoogmis bijwoonde. Er waren vier kinderen: een dochter en drie zonen. Twee daarvan waren getrouwd en woonden ook op boerderijen, in andere dorpen. Alleen Reinilde, de dochter, en Florimond, de jongste zoon, bleven nog bij hun ouders thuis. Meer dan eens had Boerke hun allen gezeid: - Kinderen, wij zijn rijk,... zolang als alles bij elkaar blijft; maar, wordt het, na onze dood, te veel verdeeld, dan zijt ge niet meer rijk, tenzij... ge rijke huwelijken doet. Toen was Ivo, de oudste zoon, getrouwd, niet rijk; en kort daarop, Lowie, de tweede, ook niet rijk. Boerke, die dat zeer tegen zijn zin zag gebeuren, had bedenkelijk het hoofd geschud: - Als ze allen maar zó rijk trouwen, dan kan er hier, na ons, niet een van hen op die grote doening blijven. En het werd steeds, bij elke gelegenheid, aan Reinilde en aan Florimond herhaald: - Denkt erom, kinderen, als ge hier wilt | |
[pagina 980]
| |
blijven, trouwt niet en huishoudt samen, of, áls ge trouwt, trouwt dan rijk, héél rijk. En de jaren verliepen, en Reinilde, die nogal ‘kerks’ en zelfs een beetje kwezelachtig aangelegd was, noch Florimond, die voor mensenschuw en, meer speciaal, voor vrouwenschuw doorging, vonden gelegenheid of hadden zin om rijk, héél rijk te trouwen en hadden dan ook eindelijk maar besloten niet te trouwen, om samen, na hun ouders, op de grote, schone boerderij, waar zij zolang geleefd hadden en waaraan zij zo gehecht waren, te kunnen blijven. |
|