wenst en gevraagd hebben. 't Was de romantische aanbidding van een herdertje voor zijn koningin!
Vreemd: van op een afstand, terwijl hij met zijn vrienden in de stad over haar sprak, scheen hem, wat hij als de verwezenlijking van zijn liefde beschouwde, oneindig veel gemakkelijker te bereiken, dan wanneer hij dichter in haar nabijheid was. Zo op een afstand stond ze meer in nuchtere realiteit, als gewoon mens, als vrouw voor hem. De kameraadjes hielden hem graag een beetje voor de mal met zijn voorname liefde, en hij kon het nu best velen en ook even meelachen, gelukkig zelfs dat het gesprek zo ongegeneerd over haar liep. Maar in het dorpje, onder de aristocratische bescherming van de regerende kastelen, werd zij dadelijk weer de ongenaakbare godin, waarnaar hij zelfs niet op dorst kijken. Hij moest haar maar even van ver zien aankomen; hij moest slechts haar vader, haar moeder, of zelfs haar gouvernante zien, terstond gaapte de afstand, die anders niet meer bestond, hem als een afgrond aan en weer voelde hij zich het jongetje van niemendal, het koewachtertje, het slaafje, dat van haar weldaden leefde. En hij begreep heel goed dat alleen iemand uit haar eigen stand, zoals meneer Gaëtan, ooit op haar kon aanspraak maken.
Nog steeds werd er in 't dorp verteld, dat die twee zeer zeker met elkander zouden trouwen. Men zag ze altijd samen, zij groeiden samen op, het kon bijna niet anders. Wel kwamen er ook dikwijls andere jongelui en jonge meisjes op de twee kastelen, doch dat was maar tijdelijk: die bleven een poosje en verdwenen, terwijl de jonker en de jonkvrouw aldoor samen bleven. Fonske wist dat zo goed als iedereen en soms dacht hij daaraan met stille weemoed en liet zich in zijn dromen en gepeinzen gaan. Als hij nu eens meneer Gaëtan was in plaats van Fonske Vermaere! Rijkdom kon hem weinig schelen, maar jonkvrouw Elvire!... O, wat zou hij gelukkig zijn! En hij aanzag meneer Gaëtan als een soort halve God op aarde, die wellicht de omvang van zijn eigen groot geluk niet eens kende. Langdurig kon hij de jonker staan nakijken, waar hij hem in het veld zag wandelen of door de straat zag gaan; hij ontleedde gans zijn houding, kleding en manieren; hij spande zich in om te begrijpen welke bekoring wel van