XIV
Hij maakte vorderingen. Hij voelde zelf dat hij vorderingen maakte en dat gevoel vervulde hem met kracht en moed. Eens had jonkvrouw Elvire hem iets van haar eigen werk getoond en zó vast en zeker en toch zonder enige overmoed wist hij, dat het zijne daar nu reeds ver boven stond, dat dit vluchtig bewustzijn, althans in iets haar meerdere te zijn, hem dagenlang troost had gegeven. Hij wist het, hij wist het met de volste zekerheid; en niet alleen hij, maar ook zij zelf had het gevoeld, want zij had hem gezegd:
- Gij keunt dat al veel beter als ik, Alfons.
Alfons! Zij noemde hem nu niet meer Fonske, gelijk vroeger, maar gaf hem zijn volle naam. Zij sprak tot hem als tot een man, en, waar zij over kunst sprak, als tot een gelijke en weldra als tot een meerdere. Een gelijke! Zou het dan toch mogelijk zijn wat Florimond en Sylvain hem steeds met kracht bleven voorspiegelen! Als kunstenaar, ja, maar verder!... Had hij maar de kennis, de wetenschap, de instructie, de manieren, en ook het onverstoorbaar zelfvertrouwen en aplomb van zijn twee vrienden; maar daar had hij niets van, helaas! hij wist niets, hij kende nog niet eens enkele woorden Frans - de taal die zij gewoonlijk sprak - en hoe knapper hij werd in zijn kunst, hoe dieper en schrijnender voelde hij alles wat hem nog zozeer ontbrak aan verdere opleiding.
Kon hij althans maar een beetje Frans, om niet altijd in zijn plat Vlaams dialect met haar te moeten spreken! Maar wie zou het hem leren? Hij piekerde daarover, hij dacht er halve nachten over na en voelde zich radeloos-ongelukkig. Dat kwam hem ineens als een alles overwegende hoofdzaak voor. Dat hij arm was, dat hij laag werk moest verrichten om aan zijn brood te komen, dat hij met zijn moeder in een hutje