't hier op te kuisen, zei hij tot Lisatje. Lisatje gaf geen antwoord. Zij stond rood-gegeneerd naast de muur en in haar mooie blauwe-bloemenoogjes glom als een natte gloed van droeve spijtigheid.
- Goên dag, groette haar minzaam jonkvrouw Elvire, en ook de Engelse groette innemend, met volle tandenglimlach; maar in Lisatjes benauwde wedergroet verkropte haast een snikje.
Zij zag, als 't ware hunkerend, het drietal buiten vóór het raam passeren. Fonske keerde zich instinctmatig half om en zag haar ook, maar dadelijk trok ze zich weg, als wilde zij hem niet meer zien.
Toen Fonske na een uur in 't huisje van Van Belleghem terugkwam om voort aan Lisatjes portret te werken, was 't meisje nergens te vinden. Het hele schilderrommeltje stond daar nog onaangeroerd en Van Belleghem noch zijn vrouw wisten waar hun dochter was. Van Belleghem ging op de achterdrempel staan en riep met zijn grove, zware stem naar achter in het tuintje:
- Hei, Liza, woar zit-e dan?
- Hier, klonk zacht een zwak stemmetje.
- Ge moet binnen komen, Fons es doar were.
Maar Lisatje kwam niet.
- Wa steekt ze zij in heur heufd! pruttelde de moeder. - Toe, Fons, goa zelve ne kier zien.
Schoorvoetend ging Fonske 't tuintje in. Het was een heel klein tuintje, een paadje tussen palmboompjes en klapbesstruiken, met aan het eind een bloemenprieeltje. In dat prieeltje zat Lisatje heel alleen op een bank, met de rug halvelings naar Fonske toegekeerd.
- Lisatje, wilt-e were komen poseren? vroeg hij zacht.
- Nien ik, hoofdschudde zij kortaf.
Hij stond daar even, roerloos en bedremmeld.
- Woarom niet? vroeg hij eindelijk.
- Dóáromme!
Hij begreep er niets van. Wat had hij haar nu toch misdaan!
- Toe, kom, streelde hij vleierig.
- Nien ik, zeg ik ou! beet zij hem eensklaps vinnig toe; en