XI
Naarmate de koewachtertjes ouder en groter werden en een voor een het vrije leven van de wei moesten vaarwel zeggen, werd, met hun werkkring, ook de aard van hun vermaken anders. Velen bezochten reeds 's zondags de herbergen, speelden biljart of kaart, dronken bier en jenever en keken naar de meisjes.
Rietje Koarelkes was al flink aan 't vrijen met Emeranske Casteel; Feelke Brouwers liep achter Mietje Pruime en Miel Katoor en Dolfke van de Wiele zag men meestal in de buurt van Elodie Vermaele en Faraïlde van Rompu. Alleen Fonske had nog niemand.
Fonske had niemand, maar wel was er iemand, naar de andere kereltjes althans beweerden, die heel graag Fonske had gewild, en dat was niemand minder dan Lisatje van Belleghem, het veertienjarig dochtertje van Fonskes eigen baas.
Lisatje van Belleghem had een fijn en zacht gezichtje, fris wit en roze, met golvende blonde haren en mooi-lichtblauwe ogen, blauw als de bloempjes van het vlas in juniweelde. Haar glimlach was zoet en bekoorlijk en zij had mooie witte tandjes, die eigenaardig konden blinken als zij glimlachte. Lisatje hielp haar moeder in huis en in het ververswinkeltje en uit háár hand was het, dat Fonske zijn eerste ‘virfbakske’ gekocht had.
Uit de aard zelf van de betrekking, die Fonske bij Van Belleghem vervulde, moest hij er dikwijls aan huis komen. Hij gebruikte er dan ook meestal het middagmaal en als 't wat laat werd met hun werk, ook wel eens het avondeten. Dan werd hij door Lisatje bediend en 't meisje zette hem gewoonlijk borden voor alsof hij uitgehongerd was. Hij moest telkens voor de te milde hoeveelheid bedanken, maar telkens ook drong Lisatje zó vriendelijk, met zulk een innemende