- Thuis.
- Keunt-e ze mij nie ne keer teugen?
Fonske zweeg, wist niets te antwoorden.
- Zoe-de ze morgen nie ne keer willen meebrijngen?
Fonske knikte.
- En zoe 'k dit nou ne keer meugen meenemen, om aan mijne meester te loate zien?
Fonske knikte. Hij knikte herhaaldelijk en zijn benauwd gezichtje scheen weer op te leven.
Opnieuw wisselde het jong meisje vlug enige woorden in een vreemde taal met haar gouvernante, aan wie ze 't schilderij overhandigde. De gouvernante tastte in een zakje, dat zij aan de arm droeg, haalde er een zilverstukje uit, stak het Fonske toe.
- O nie nie, ieffreiwe, schudde Fonske doodverlegen het hoofd.
- Toe toe, ge moet! drong het kasteelmeisje aan. En Fonske gehoorzaamde.
- Tot morgen, nie woar, hier aan dezelfde ure, mee al 't geen da ge geschilderd hèt! 'k Zal vragen of de meester meekomt, riep ze nog onder het weggaan.
En Fonske knikte sprakeloos-toestemmend.
Hij zag ze vertrekken. De gouvernante, in 't groen gekleed, droeg zijn schilderij onder de arm. En mejonkvrouw Elvire, gans in 't wit, de losse bruine haren glanzend-golvend onder de bloemenhoed over haar schouders, had de vrije arm van de gouvernante vastgegrepen en scheen te jubelen en te juichen, alsof haar een buitengewoon groot plezier was overkomen. Zij gingen naar 't kasteel van de baron toe, slank als twee jeugdige, slankstengelige bloemen: een groene en een witte, in de weeldeharmonie van 't zomerlandschap. En Fonske, roerloos op de grasrand, in de schaduw van de zacht suizelende populieren, begreep vagelijk, dat er iets gewichtigs in zijn leven was gebeurd, zonder dat hij ook kon voorgevoelen of het iets goeds of iets ongunstigs was voor hem. Alleen dít voelde hij: dat een van de almachtige kastelen, die daar al de mensen en de ganse streek beheersten, zich iets van zijn levenslot had aangetrokken, en ermee doen kon wat het wilde.