Ivo knikte vast-bevestigend van ja.
- Woar es 't, mijne vriend?
Ivo stond moeizaam op en strompelde naar de kelder.
- Loat ons veur alle veurzichtigheid de deure sluiten, meende meneer de onderpastoor.
En na een vlugge, wantrouwige blik over 't erf, waar Guustje en Péélzie doelloos-verveeld rondliepen, ging hij stil grendelen.
Hij daalde achter Ivo de keldertrap af.
- Kijk, hier zie, menier den onderpaster, zei Ivo, met sidder-handen de aangestoken vetkaars boven de leeg-gapende kuil houdend.
Meneer de onderpastoor knielde neer, stak gretig, met blinkende ogen, de handen in de diepte. Teleurgesteld richtte hij zich half overeind.
- Zij-je nie mis, mijne vriend? Zit het op gien ander ploatse?
- Nien nien 't, menier den onderpaster, hier zit het, hier en elders niet! verzekerde Ivo met waanzinnige ogen.
Meneer de onderpastoor merkte de zotte uitdrukking van het gelaat en stond op. Misnoegd klopte hij de kleffe aarde van zijn handen en soutane.
- Kom, kom, zei hij, haastig uit de kelder stijgend, - 'k zal doar liever ne kier mee ou broer over spreken.
Hij ontgrendelde de voordeur en riep Guustje bij zich, op zacht-flemende toon.
En Guustje kwam onmiddellijk, met zijn pet eerbiedig in de hand.