weest. Nu bleef ze thuis, met vochtige ogen de mis lezend in haar dik gebedenboek; en 's zondags, als zij toch wel, wilde zij een goede christin blijven, ergens de mis horen móést, liep zij, diep onder haar zwarte kapmantel verborgen, ruim een halfuur ver, naar het naburig dorp ter kerke.
Wat er, sinds haar vertrek, met hem en in de pastorij gebeurde, wilde zij eerst niet weten; maar door juffer Toria, die zich hartstochtelijk op de hoogte trachtte te houden, hoorde zij toch, haars ondanks, 't een en 't ander.
Juffer Toria, namelijk, was op de inval gekomen, Marcellien, haar tuinman, die oud en sukkelig werd, een hulp te geven, en daarvoor had zij 't Puipken uitgekozen.
Driemaal in de week: maandags, woensdags en vrijdags, kwam 't Puipken nu bij de oude kwezel werken, en op die dagen was juffer Toria meer in haar tuin dan binnenshuis. Eerst begon zij met voorzichtig en van ver confidenties uit te lokken, maar naarmate zij merkte dat het schuwe Puipken op die wijze niets losliet, werd zij gaandeweg krasser en brutaler in haar uitvorsingen en stelde rechtstreekse vragen, die de werkman in de grootste verlegenheid brachten. Toch deed hij geen bepaalde, onthullingen. Hij verschool zich achter zijn onwetendheid; nooit had hij iets verdachts gezien of gehoord; het leven in de pastorij ging gewoon zijn gang als vroeger; meneer de pastoor had het druk als altijd, Céline werkte vlijtig en deed niets buitensporigs meer; neen, 't Puipken durfde er een eed op doen, nooit meer had hij haar zo gek en overstuur gezien als die ene avond, en wat er verder kon omgaan was hem onbekend; zijn eigen bezigheid lag immers in de tuin en hij kwam enkel in huis wanneer hij er bepaald geroepen werd. En 't Puipken, veel slimmer dan de oude kwezel dacht, schudde doorgaans 't lastig ondervragen van zich af door te besluiten:
- Meschien weet er de koster mier van as ik, iefer Toria; hij zie menier de páster heule doagen; informeer bij hem ne kier.
Dat scheepte juffer Toria netjes af, en wrevelig-teleurgesteld kwam zij bij juffer Constance en verzon er maar wat op van eigen vinding, om het ongelukkig Ezelken in spanning en in angst te houden. Het waren, als altijd, vage onheilsvoorspel-