tijd te eten kreeg was zeer de vraag, want herhaaldelijk reeds had hij in 't herbergje een boterham met gedroogde worst of kaas gevraagd, die hij dan nurks en grimmig, met zijn laatste brokkelige tanden in zijn hoek zat op te knauwen.
Maar Sidonie, en ook haar dochter, hadden niet het minste medelijden met hem, zo'n oude, rijke koppigaard, die het zo goed kon hebben als hij maar wilde en liever in armoede en vuiligheid zat te vergaan. Een stille haat was langzaam in de beide vrouwen opgegroeid, vooral bij de jongere, die nooit enige kinderlijke liefde voor hem had kunnen voelen, en bedektelijk haar moeder tegen hem opstookte. Wat deed hij wel met al zijn geld, de oude vrek? Was het geen schande dat hij hen dwong in zo een krot van een herberg te blijven wonen? Was het niet ongehoord dat Sylvain, zijn zoon, in een vreemd dorp zijn mager brood moest verdienen? Zij was een knappe, jonge meid geworden, Zulma, met een ernstig, wilskrachtig gezicht en prachtige donkere ogen, die soms hard onder haar saamgefronste wenkbrauwen konden schitteren. Zij had iets van het grotere leven gezien en gevoeld, ginds in de stad, tijdens 't verblijf bij haar tante; en zij ergerde zich ongeduldig over haar gedwongen bekrompen bestaan, dat doelloos met haar schoonste jaren heensleepte, terwijl zij zo ruim en zo breed van alles had kunnen genieten.
- Doe hem toch geven, meer en meer, drong zij onophoudend bij haar moeder aan. - Woar moet 't anders noartoe, al zijn geld en zijn goed, as hij deud es!
- We stoan in zijn testament, verzekerde de moeder.
- Hij kan 't veranderen, vreesde de dochter.
Doch de oude, grimmige tiran gaf maar juist wat hij kwijt wilde zijn, en de geheime of openlijke wrok van de beide vrouwen scheen in 't geheel geen vat op hem te hebben.
- Ulder smoel houên, of anders ontirf ik ulder! toornde hij ruw, met een stokslag op de tafel, wanneer zij hem soms al te vinnig sarden.
En dan zwegen zij bevend, gruwelijk bang dat hij zijn dreigement mocht uitvoeren.