XXX
En zo verliepen jaren...
Als een uit zijn omgeving leefde hij mee de jaren en seizoenen: de lange, schone dagen van de lentes en de zomers, de treurigheid van de herfsten en de opsluiting van de grijze winters, terwijl om hem heen onmerkbaar veranderden alle dingen... De tijd sloop stilletjes en gelijkmatig voort, in onzichtbaar-stage gang naar een noodlottig doel. En één voor één vielen, als langzaam rijpgeworden vruchten, de gebeurtenissen om hem heen.
Seynaeve, de oude boer van de pachthoeve, kwam het eerst aan de beurt. Al lang was hij aan 't kwakkelen, en op een ochtend bracht Nathalie aan haar meester de tijding dat hij overleden was. Kort daarop was 't Isidoor, de tuinman; en geen zomer verliep of Médard, die een stokoud ventje was geworden en sinds jaren sukkelde, legde zich ook om niet meer op te staan.
Er was iets tragikomisch in het einde van de oude dienaar, die zoveel bij de familie Dudemaine had meegemaakt. Tot 't laatste ogenblik had hij zijn helderheid van geest behouden en hij liet zijn eertijds jonge, nu ook bijna oud geworden meester bij zich roepen, om hem vergiffenis te vragen over een vergrijp van vroeger, dat zijn ziel bezwaarde en waarmee hij de eeuwigheid niet durfde in te gaan.
Gestoord in een verhaal dat hij in Sieskes herbergje voor een paar veekopers aan 't vertellen was, kwam Odon misnoegd, met zijn pijp in de mond, op het benauwde zolderkamertje, waar de oude knecht te sterven lag.
- Hawèl, wa es 't? riep hij bars, vanop de drempel.
- Meniere, zet ou 'n momentsje, smeekte hijgend de stervende, met grote, angstig glinsterende ogen.
Met onverholen tegenzin nam Odon een stoel en luisterde,