- Joa 't mevreiwe, zei het ventje koel, blijkbaar door haar onbezonnen uitroeping verwonderd en gekrenkt. - Dat 'n zijn wel percies òù zoaken niet, voegde hij er nog aan toe, moar 'k hè 't ou toch wille kome zeggen.
- Wacht... wacht... stotterde zij, als radeloos; - wacht even, 'k kom seffens terug. En gejaagd liep ze weg, dwars door de hall, naar boven.
Zij kwam op haar kamer, opende zenuwachtig een meubel, nam er geld, veel geld, uit een laatje.
Zij had slechts één doel, één vast, halsstarrig doel: Sieske zo gauw mogelijk weg te krijgen, zodat haar man noch Odon iets van zijn komst merkten; maar, onder het haastig de trappen weer afdalen, bleef zij toch even roerloos staan, haar hand op de leuning, in gespannen denken of zij hem niets meer te zeggen of te vragen had.
O ja, natuurlijk, daar helderde 't ineens door de verwarring van haar geest! Sidderend kwam zij 't kamertje weer binnen, met de bankbiljetten wapperend in haar hand, en zei:
- Sidonie blijft ginder toch, nietwaar, Beele? Ge denkt er niet aan om haar terug te laten komen?
- Ha, mevreiwe,... aarzelde 't ventje, de ogen als betoverd op de biljetten.
- Nee nee, angstigde zij, dat mag niet, dat kan niet, ze moet blijven waar ze is, althans nog 'n hele tijd. Zie, neem, daar is geld, maar beloof mij dat ze ginder blijft, en binnen drie maanden zal ik je nog eens zo'n som geven.
- Ha,... lijk of ge gij wilt, mevreiwe, merci, zilde, zei Sieske, met glinsterende ogen de bankbriefjes nemend.
- Je belooft het, niet waar? je belooft het?
- Ge meug gerust zijn, mevreiwe, 'k 'n zal ze nie loate were komen veur da g' ons de permissie geeft.
- Later mag ze terugkomen, later, maar nu nog niet, milderde mevrouw Dudemaine enigszins haar harde eis. - En vooral ook niets ervan zeggen aan meneer Odon, mocht je hem toevallig zien. Hij zit nu voor zijn examen en 't zou hem helemaal van streek brengen.
- Ge meug gerust zijn, mevreiwe, 'k beloof het ou, herhaalde Sieske nog eens, zorgvuldig de briefjes in zijn binnenzak verbergend.