kregel. Hij woù niet beter worden, en hij wilde vooral dat ze 't allen onophoudend voelden hoe ziek en zwak hij was.
- Gil toch niet zo in mijn oren, mama, het boort mij letterlijk door de hersens! klaagde hij nijdig bij de minste, opbeurende stemverheffing van zijn moeder. En zijn gezicht verkromp als onder een hevige pijnsteek, terwijl hij haar gesard de rug toekeerde.
Dat duurde zo verscheidene dagen. Toen stond hij eindelijk op, met overgrote inspanning trekbenend en gebogen lopend, als een afgeleefd oud-mannetje. Toch wilde hij niemands hulp, hij strompelde alleen, zich aan de leuning vasthoudend, de trappen af en verdween langzaam, zijn moeder streng verbiedend hem te volgen, in het lente-weelderig, bloeiend park. Daar zat hij uren roerloos in het zonnetje op een bank vóór zich uit te staren. Wanneer zijn moeder dan toch eindelijk naar hem toekwam, verliet hij dadelijk zijn plaats en struikelde weer verder, aldus misnoegd te kennen gevend dat hij halsstarrig wenste alleen te zijn.
Nog heel wat dagen hield hij het zo vol. Doch de macht zelf van 't gewone leven overwon ten slotte zijn hardnekkigstugge tegenstand, en, op een avond, verscheen hij weer aan de gemeenschappelijke tafel, waar ook zijn vader reeds terug was aangezeten.
In drie weken hadden zij elkander gegroet noch gezien. Hij keek zijn vader nauwelijks aan, en zei enkel, met doffe stem, terwijl hij plaats nam:
- P'pa.
- Odon, antwoordde even droog en kort meneer Dudemaine, en met gefronst gelaat ontplooide hij zijn servet.
Mevrouw zat stijf, en bleek, en roerloos, als een marmerbeeld.
Médard stond stram en strak achter haar, als een schildwacht, in de schaduw van de muur.
- Je mag opdienen, zei mevrouw met toonloze stem, het hoofd half omwendend.
Médard plonsde de grote zilveren lepel in de soep, en diende op.
Zo werd het uit elkaar gerukt familieleven weer ingeschakeld.