vend. - Nooit! hoor je? Nooit! nooit! Al vermoordde je mij! Hij slaakte een gebrul van woede en plotseling stond hij vóór haar, dreigend, woest-uitdagend, met fonkelende ogen, met ineengedrongen nek en sidderend gebalde vuisten, als om haar te slaan.
Zij werd bleek, akelig bleek, haar ogen zetten zich angstig uit, haar krampachtig gesloten rechterhand drukte zich op haar open mond, als om er een nood- en hulpkreet te smoren. Er was een ogenblik afschuwelijk gespannen stilte.
- Zou jij durven... zou jij durven de hand aan je moeder slaan! beefde ze eindelijk, met hees-hortende, bijna klankloze stem, terwijl ze machinaal van gruwel achteruitdeinsde.
- Ik durf alles, álles! sidderde hij, de ogen zwart-fonkelend.
- Doe-je 't, of doe-je 't niet?
Vóór ze de tijd had tot antwoorden werd een deur heftig opengerukt, en meneer Dudemaine kwam ontsteld en opgewonden binnen.
- Wat gebeurt er hier? Wie maakt hier dat razend lawaai? riep hij boos, om de beurt zijn vrouw en zijn zoon met verschrikt-ondervragende blikken aanstarend.
- Hij heeft mij bedreigd! Hij wou mij slaan! kreet mevrouw, met trillende, naar Odon uitgestrekte handen.
't Was of meneer Dudemaine eensklaps een ander mens werd! Het bloed trok van zijn wangen weg, zijn ogen spalkten zich, met wreed geblikker van wit, groot open achter de brilglazen, zijn donkere baarde-mond scheen twee of driemaal zenuwachtig op en neer te bijten, zijn adem stokte even en zijn schouders zwoegden als een golfslag naar omhoog, en in drie wijde passen stond hij vóór Odon, rauw krijsend:
- Heb jij je moeder willen slaan, zeg?... Maar hij wachtte niet eens op het antwoord; zijn vuist sloeg als een grijpklauw uit, vatte Odon bij de hals, beukte hem 't hoofd achterover, haalde 't met een woeste knik weer naar zich toe, en plotseling stortten zij alle twee op de grond, de vader als een roofdier op zijn prooi, in blinde woede slaande en hamerend, als om hem dood te slaan!
Met een langgerekte moordkreet was mevrouw onmiddellijk weggehold, de deuren uit, de gangen door, roepend, roepend,