jongens had bediend, maar langzaam, onachtzaam, als 't ware met een soort van tegenzin, om het verschil te laten voelen. Zij bracht het op een tinnen presenteerblad naar hem toe, doch zonder hem aan te kijken, het hoofd lachend halfomgewend naar de twee boerenzonen, met wie zij haar vrolijk praatje voortzette.
- Sidonie, doe het niet, of der zal 'n ongeluk gebeuren! raasde hij dof, meteen haar hand vastgrijpend, om haar met geweld bij zich te houden.
- Aië! kreet zij, als onder een pijnsteek; en heftig trok zij haar hand weg, en keerde, steeds zonder hem aan te kijken, terug bij de bezoekers.
Buiten, in de kille, stille avondlucht, weergalmde plotseling, in heldere zilverklank, de etensbel van het kasteel.
Als onder een zweepslag stond Odon eensklaps op, gooide zijn geld op de schenktafel, groette met een kort geknor, en rukte buiten, de portaaldeur ruw achter zich toeslaand.
Een helle schaterlach van 't meisje, die zijn aftocht begeleidde, hield hem daar even, knarsetandend, met dreigend gebalde vuisten, roerloos in het duister, als een paal vlak voor de deur geplant, en toen holde hij weg, vluchtend als voor een gruwelnachtmerrie, wadend door moddergeulen en door plassen, recht naar 't Landjuweel.
- God! Kind, wat zie-je d'r uit! Wat heb je? riep verschrikt mevrouw Dudemaine, toen zij hem in de eetkamer zag binnenkomen.
- 'k Voel mij niet wel, 'k heb hoofdpijn, vreselijke hoofdpijn! klaagde hij, als uitgeput op zijn stoel neerzakkend.
- Wat heb je gedaan? Waar ben je geweest? vroeg meneer Dudemaine, insgelijks door de doodse bleekheid van zijn zoon geschrokken.
- 'k Ben buiten geweest, 'k heb in 't park gewandeld; 't is 't enigste wat mij nog ophoudt, loog Odon met pijnlijke gezichtsvertrekking.
- O, maar, je moet rusten, kind, je moet naar bed! Médard, zei ze tot de knecht, die klaar stond om de soep op te dienen, - zet maar op tafel, we zullen onszelf wel helpen, en loop spoedig in 't dorp om de doker!
- Nee, mama! Nee! Gedecideerd niet! Ik verbied het!