Mevrouw Dudemaine stond angstig, met in elkaar gewrongen handen, naar haar man te kijken. De leermeesters zwegen, gegeneerd.
- Wat bèn je dan eindelijk van plan? Je denkt toch niet zo heel je leven te verboemelen! vroeg meneer nogal bars.
- Ik ben niet klaar, ik voel me niet zo goed, de laatste tijd, zei Odon.
Een smekende uitdrukking kwam op mevrouws gelaat. Zij wilde iets in 't midden brengen, doch meneer viel haar in de rede, weer tot Odon gewend:
- Wanneer denk je dan eindelijk klaar te komen? Ik weet het best: je bent lui geweest de laatste tijd, en ik wou je althans een vaste en uiterste termijn horen bepalen.
- Tegen Pasen dan, misschien... antwoordde Odon na een aarzeling en met onverholen, nijdig-misnoegde tegenzin.
- Tegen Pasen vást! besloot meneer, met sterk-besliste nadruk. En streng keek hij de jongen aan.
Deze zei niets meer. Opnieuw had hij het pleit over de zwakheid van zijn ouders gewonnen en langzaam droop hij af, met bouderend hangende lip, als voelde hij zich niettemin diep verongelijkt. Bezorgd liep mevrouw hem na, om hem te troosten. De leermeesters, door 't bijwonen van de familiescène niet op hun gemak, volgden schoorvoetend, met hoge schouders, als vage schuldigen, meneer naar zijn studeervertrek, om een sigaar te roken...