stond hem in de duisternis op de stoep af te wachten.
- Ge kent de wig, e-woar, menier den dokteur? fluisterde hij.
De dokter was al de trap op. Boven ging een deur open en Eleken, in hoogzwangere toestand van haar derde kind, trad hem schreiend tegemoet.
- O, menier den dokteur, 't es schrikkelijk, snikte zij: - Moeder, 't meissen en de schoolmiestesse zijn d'r bij, moar ze 'n keunen hem hoast nie mier miester. 't Zit nou amoal in zijn heufd. Hij es compleet lijk zot. Hij mient dat er ratten op zijn bedde leupen, en da z' in zijn kele sprijngen. O, heurt hem! Heurt hem!
Ernstig wenkbrauwfronsend trad de dokter binnen.
De kamer was in schemerduister.
- Lucht, mier lucht, sprak stil de dokter.
De keukenmeid vloog naar een tafeltje, draaide de lamp wat hoger op. Een rauwe, schorre kreet weergalmde. De dokter kwam om de hoek van 't bed waarin meneer Vitàl lag te wringen en te woelen, met inspanning door de oude schoolmeesteres en moeder Lie onder bedwang gehouden.
- Roept de knecht boven, beval de dokter.
Nathalie holde naar de trapleuning, terwijl de dokter moeder Lie en de schoolmeesteres ter hulp kwam.
Hijgend, blazend, zwetend, met om de beurt wild draaiende en dan plots weer als dood dichtvallende ogen, stootte meneer Vitàl voortdurend rauwe, schorre klanken uit, machteloos zijn lichaam wringend om aan de drukking van de knellende handen en armen te ontsnappen. Hij schopte en spartelde, hij spuwde en blies als een woedende kat, hij knarsetandde en walgde en spuwde dan opnieuw alsof hij braakte, terwijl zijn hese, schorre keel af en toe duidelijker klanken brulde:
- Pouah! De ratten! Op mijn bedde! op mijn handen! in mijn kele! Pfoe! pfoe! pfoe! Sloa ze deud! Sloa ze deud! Pfoe! foe! foe!...
- Vasthouên! Vasthouên! Nie losloaten! hijgde de dokter tot het chauffeurtje, dat ook ter hulp was toegesneld.
- Och Hiere, menier den dokteur, wa ès da toch? Wa hèt hij toch! 't Wordt hoe langer hoe irger! snikte Eleken.