Heel zacht, als met een soort van vrees of tegenzin, ging meneer Vitàl er nu eindelijk ook naar kijken. Hij zag de kleine, krieuwelende handjes, de dichte oogjes, de rusteloos heen en weer bewegende lipjes van 't gesloten mondje. Heel het klein gezichtje zag eenkleurig rood, als 't ware gekookt, en 't leek hem iets akeligs, bijna gedrochtelijks, hij begreep niet hoe daar ooit een mens uit moest groeien.
- 't Dijnke mij da meniere schouw of vies es van zijn dochter, e-woar? grinnikte de baker, met een spotblik naar meneer Vitàls verbouwereerd gezicht opkijkend. En lichtjes door de champagne opgewonden begon ze schril te lachen.
De dokter was met Eleken klaar.
- Et maintenant du repos, du sommeil, zei hij, zich tot meneer Vitàl omkerend. - Houdt ou nou scheune stille, mamaatje, glimlachte hij Eleken toe, - en sloap wel. 'k Zal al vroeg in den uchtijnk nog ne kier kome kijken.
Eleken, met gesloten ogen, was al haast in slaap. De lamp werd laaggedraaid, moeder Lie ging op een veldbed liggen en de baker kwam stil-sussend in de schemering, naast de wieg zitten. De stemmen werden fluisterend.
- Kan ik niets veur ou doen, meniere? Wil ik kàffee moaken? vroeg de meid stil aan meneer Vitàl.
Meneer Vitàl keek ondervragend naar de dokter.
- Voyons un peu quelle heure, mompelde deze, zijn horloge uithalend. - Trois heures et demie, non, c'est trop tôt. Es er messchien nog 'n glas van die champagne?
- Natuurlijk, natuurlijk, zeu veel of da ge wilt, fluisterde meneer Vitàl. - Venez en bas dans mon bureau, nous prendrons encore une bouteille en fumant un cigare.
Schoorvoetend verlieten zij de kamer en gingen naar beneden.