- Wa peist ge 'r van? vroeg hij.
- Lijk of ge wilt, antwoordde zij ontwijkend, met benauwde stem.
Zij durfde 't niet bepaald tegenwerken; zij kende hun nood en vreesde 't ergste indien hij aan zijn dreigen gevolg gaf, van zelf weer aan het werk te gaan. Was het reeds niet háár schuld geweest, dat hij in plaats van Smul op die akelige ochtend met de merrie naar de hengstboer reed en er zijn zware ziekte bij had opgelopen! Neen neen, zij durfde niet, 't mocht niet; maar... de komst van Smul op hun boerderij, in hun dagelijks leven, zij gruwde en huiverde ervan; zij was er bang voor, als voor de dood.
- Hawèl? drong hij aan, onder haar ontduikend antwoord en haar lang stilzwijgen ongeduldig wordend.
- Hawèl lijk of ge wilt, herhaalde zij nog eens, hem bedroefd en bijna smekend aankijkend.
- Lijk of ge wilt! Lijk of ge wilt! Dat 'n es gien antwoorde! 'k En wil ik niets! 'k En zoek ik moar om wel te doen! barstte hij verwijtend-opgewonden uit. - Zeg liever: leupt noar den duvel! as ge nie 'n wilt antwoorden!
Zij trok zich zwijgend, met tranen in de ogen, nog verder terug, terwijl Alfons, boos en geprikkeld, zich opnieuw tot Vaprijsken wendde.
- Hèt ge 'r mee hem over gesproken? vroeg hij.
- Joa ik, boas.
- En hèt hij gezeid dat hij hier zoe wille komen?
- Joa hij, boas, as 't hem gevroagd wordt.
- En veur hoeveel in de moand? Hèt hij da nie gezeid?
- Vijfendertig fran, lijk of hij bij boer Kneuvels há.
- En verwacht hij antwoorde doarop?
- Joa en nien. Hij hè gezeid as hij van doage gien antwoord 'n ha, dat hij hem elders gijnk verhuren.
Opnieuw keerde Alfons zich tot Rozeke om:
- Hawèl wa peist-er nou eigentlijk van? Zeg verdeke euk ne kier ou gedacht.
- Hawèl, joa joa, 't es goed, lijk of ge wilt, antwoordde zij als versuft, met hoge kleur en op 't punt in tranen uit te barsten.
- Moar 'k en wil ik nièts, zeg ik ou! riep hij nijdig. - 'k