zij zich.
- Moeder! Moeder! Moeder! gilde Rozeke nog schriller. En plotseling, als een gekke, vluchtte zij weg, uit het kamertje, uit het huisje, om hulp bij de buren.
Oud-moedertje was dood!...
De vrouw uit de buurt, die enkele ogenblikken later met Rozeke in 't huisje aankwam, ging recht op 't oudje af, keek het strak-gele gezicht van dichtbij aan, opende de oogleden, die langzaam over de glasachtig-stijve oogballen weer neerzakten, hief de arm op, die als lood weer neerviel... En, zich omkerend tot Rozeke, die stokstijf, met lijkbleek gelaat en van schrik uitgezette ogen op de drempel stond zonder te durven binnenkomen:
- Z'es deud! Z'es al stijf en koud! zei zij, meer verwonderd dan verschrikt.
- Deud! gilde Rozeke, met wilde ogen en de beide vuisten vóór haar mond.
- Deud, jong; zeu deud of ne stien in de muur, antwoordde de vrouw.
- O! O! Wa zal Alfons schrikken! kreet Rozeke.
- Goa zegt het hem al geiwe; 'k zal hier wachten tot da ge were komt, zei de vrouw.
- Joa... goed... goed... hikte Rozeke. - 'k Goa... 'k leupe noar boer Kneuvels.
Zij holde 't huis uit, maar keerde dadelijk terug.
- Bezinne,... riep zij tot de buurvrouw. - 'k Ha zjuust kàffee opgeschonken. Wilt 'n potse kàffee drijnken en nen boterham eten binst da ge wacht?
- Joa ik, jong, goa moar, 'k zal mijn eigen wel bedienen, antwoordde de buurvrouw.
Rozeke sloeg een wollen halsdoek om haar schouders en rende 't huis uit.
De buurvrouw sloot de deur van 't slaapvertrekje, kwam in het keukentje, schonk zich een grote kop met koffie in, ging bij de tafel zitten en nam een boterham, die zij met traag gebaar in tweeën brak.
Door de opengebleven voordeur kwam een kip naar binnen. Wijd schrijdend, stil kakelend, met om de beurt lang uitge-