Victoire de Samothrace, aan 't rijzen en zweven van 't prachtige beeld. Hij dacht aan muziek, aan Wagner. Zo rees en zong en steeg en zweefde al het mooie en grote van de wereld vanuit de beperkte werkelijkheid van de Materie tot in 't oneindige van 't Ideaal.
Op de uren dat hij niet werkte liep en reed hij, te voet of met zijn rijwiel, de velden en de bossen in, overal het miljoenenvoudig ontwaken en herleven van de Natuur waarnemend. Elk ogenblik, bij elke stap, was het iets nieuws, iets onverwachts en verrassends, dat gisteren nog sliep en nu ontwaakt was. Al de mensen waren op de akker, al de beesten liepen in de weilanden. Het grote, ruime, vrije zomerleven was begonnen.
Eens, op een middag, dat hij zo aan 't wandelen was, zag hij, langs de steenweg die hij voor een eind te voet volgde, een rijtuig met twee paarden in zijn richting komen. ‘O zo, een of ander buiten in de omtrek reeds bewoond,’ dacht hij. En hij ging een weinig op 't zijpad, om de landauer door te laten. ‘Hè, dat gezicht komt me bekend voor,’ dacht hij, even naar de koetsier opkijkend. En plotseling herkende hij in 't open rijtuig twee vroegere vriendinnen van Florence: Elise Loebmuller en Marie Bagnolet.
Hij groette haastig-machinaal, in 't vlug voorbijrennen van 't rijtuig, terwijl hij zich van emotie een kleur voelde krijgen. Hij had Marie niet dádelijk herkend. Eerst toen het rijtuig voorbij was, wist hij dat zij het was. Wat leek zij hem veranderd! zo mooi geworden! Of had bij haar niet goed gezien? Of waren het de kleren die haar zo: veranderd hadden? En eensklaps herinnerde hij zich wat zijn vader hem een paar weken tevoren verteld had en wat hem al spoedig daarop uit het geheugen was gegaan: dat de Loebmullers onlangs in de buurt van Far-West een groot buiten gekocht hadden. Blijkbaar waren zij daar al voor de zomer, en Marie was bij hen gelogeerd. ‘Vervelend; nu ze mij gezien hebben, moet ik er wel een bezoek maken,’ dacht hij. Hij wandelde verder door, weer kalm nu, maar nog aan de ontmoeting denkend, die hem ook zoveel droevigs herinnerde. Hij dacht weer aan die akelige najaarsavond, toen hij zo doodrampzalig, na de ontdekking van Florences bedrog,