vragen zich aan hem op. Was ze daar nu alleen, heel alleen met een meid op die kamers, gebrouilleerd met haar ouders, verstoten door haar vroegere vrienden? Of had ze zich in de toestand geschikt, en was ze weer met hém, met haar amant, en zou ze met hem trouwen, eenmaal als de wettelijke termijn verstreken was?... Hij dacht van neen; iets zei hem dat zij het niet doen zou en dat zij ook nooit meer iets met hem zou te maken hebben. En hij voelde smart en weemoed, maar geen jaloezie. Hij voelde dat ze de waarheid had gezegd toen zij hem schreef dat het een misstap was geweest van kinderlijke domheid. Waarom dan had hij niet vergeven? Waarom moest een daad van futiele domheid zulke tragische gevolgen hebben? Om de daad zelf! Die was niet uit te wissen. De daad, futiel of niet, bleef dezelfde materiële, tragische, onherstelbare daad. 't Was als de Dood, die ook dezelfde blijft, hoe of ze ook geschiedt. En hij nam zijn hete slapen tussen zijn ijzig klamme handen en schudde grijnzend 't hoofd, bewust dat hij voor een onoplosbaar dilemma stond.
Maar boos was hij niet, en hij dacht dat ze nu wellicht weer geldelijke, zorgen had, en vroeg zich af of hij haar niet nog eens wat zou zenden. Wellicht had ze veel moeten uitgeven met haar nieuwe inrichting, en van haar ouders zou ze toch maar weinig of niets krijgen. Wie weet of ze nu geen gebrek leed?
En in verbeelding zag hij haar, schraaltjes gemeubileerd op die banale kamers, uitzuinigend op haar eten en haar kleren, zij die gewend was in luxe en overvloed te leven. Diep medelijdend greep hem die gedachte aan; want armoede is relatief, en dieper treft ons de betrekkelijke nood van iemand die steeds rijk geweest is, dan de uiterste ellende van wie nooit iets heeft bezeten. O, ja, hij zou 't maar doen. En hij ging naar het postkantoor, en zond haar nog een duizend frank, doch zonder er ditmaal een enkel woord bij te voegen. Haar antwoord liet zich niet wachten.
- Je stuurt mij geld, en ik kan het, helaas! goed gebruiken; maar vruchteloos zocht ik ditmaal naar een enkel woordje erbij, naar zo één enkel pover regeltje zoals verleden keer, dat dan weken lang als een zachte balsem op mijn welver-