ophalend.
- Ja, daar heb je 't al weer. Dat hoefde ik je immers niet te zeggen. Je vraag is op zichzelf al een bekentenis van allerzwakste besluiteloosheid.
- 't Is waar, ik weet het, ik bén besluiteloos, antwoordde Alfred diep ontmoedigd. - Eerst was ik het niet, maar ik ben 't helaas geworden. Daarom vroeg ik je hulp. Ik ben zwak, ik ben moreel ziek. O, zeg het mij, wat zou je doen in mijn plaats?
- Ach, hoe kan ik daarop antwoorden? En al kón ik je ook zeggen wat ik doen zou, welke waarborg zou het je geven dat die handelwijs ook voor jou de goede en de ware wezen zou? Ik denk erover, ik zit er voortdurend over te denken, want ik heb medelijden met je en ik zou je zo graag helpen. Ik tracht me in jouw toestand te verplaatsen en te denken wat ik doen zou, maar...
- Maar?... viel Alfred dringend in.
- Ik spreek alleen voor mijzelf, dat begrijp je, niet waar? Als ik dus zeg: ‘zo zou ik waarschijnlijk doen’, wil dat daarom niet zeggen dat ik je aanraad hetzelfde te doen. Welnu, als ik me thans in je toestand verplaats, als ik alles naga en overdenk, dan,... ja, dan kom ik tot de conclusie, dat ik haar misschien wel vergeven zou,... maar, dat ik haar toch niet meer tot vrouw, ik bedoel tot wettige vrouw terug zou nemen.
- Dat je haar niet meer tot vrouw terug zou nemen, herhaalde Alfred als in een droom.
- Tot wettige vrouw, verbeterde Maxime.
- Maar hoe dan anders?
- Tot maîtresse,... misschien...
Met een schok, als van verontwaardiging, sprong Alfred half van zijn stoel op.
- O, hoe kan je toch zo wreed, zo cynisch en profaan over zoiets ernstigs en diep treurigs spreken! verweet hij klagend zijn vriend.
Maar ongestoord en kalm onder 't verwijt redeneerde Maxime verder:
- Profaan, zeg je; wel, is zo niet de hele toestand? Is je huwelijk niet door haar geprofaneerd? Kan je haar nog wel