XXIII
Middelerwijl was de oude heer Melville rusteloos met de scheiding bezig. In enkele weken tijds had hij er zich zó mee beijverd, zó behendig de traditionele laksheid van de rechtbanken wakker geschud, zó sterk zijn wijduitgebreide invloed laten gelden, dat het vonnis reeds zo goed als uitgesproken kon beschouwd worden. De scheiding van goederen, de aan Florence uit te keren rente, de allerlei te nemen schikkingen met huishuur en bediening [voorlopig zou Alfred het hele jaar door op Far-West blijven], alles was door hem met zulk een hardnekkigheid en passie bedisseld en beredderd, dat er in de stad soms om gelachen werd, en men die hele zaak zijn scheiding noemde. Het zweepte hem op als een sport, als een gevecht. Zó dikwijls was hij heen en weer naar en van Far-West komen gevlogen, dat hij op de slechte straatwegen zijn automobiel ermee versleten, en er een nieuwe en sterkere moeten kopen had. En nu leefde hij in afwachting van 't uit te spreken vonnis, als in het opgewekt verbeiden van een zegepraal die hem niet meer ontsnappen kon.
- De schurk is op reis geweest maar komt terug, en 't schijnt vast te staan dat hij met haar zal trouwen, zodra de wettelijke termijn verstreken is! kwam meneer Melville zijn zoon op een morgen triomferend mededelen.
Hij merkte niet, in zijn nijdige geestdrift, hoe gefolterdbleek Alfred bij 't horen van die tijding werd. Alfred had juist, diezelfde ochtend, opnieuw een brief van Florence gekregen, waarin zij nogmaals smeekte om terug te mogen komen, en meteen hem mededeelde dat zij uit haar ouders huis zou verbannen worden, indien zij, bij gebrek aan verzoening met hem, bleef weigeren met Paul te trouwen.
Die brief had Alfred diep ontsteld en ontroerd. Hij had